gekenmerkt heeft, toch te laten prevaleren boven het willekeurige, alles accepterende en zo weinig op een doel gerichte dat deze kinderen kenmerkt, mis ik Ciska's warmte en spontaniteit eens te meer. Ik weet dat de afstand die er tussen Lisa en mij, ondanks al mijn liefde en al mijn pogingen om meer een vriend dan een vader te zijn, toch wel degelijk is, nooit zou zijn gegroeid als Ciska niet zo vroeg gestorven was.
Hoe ouder Lisa wordt, hoe meer ik aan Ciska moet denken. Vaak zit ik 's avonds in mijn kamer, Lisa slaapt dan, het huis is griezelig stil, mijn pijp is allang uit, en ik zit daar en geloof dat de deur ieder moment kan opengaan en Ciska zal binnenkomen met een fles wijn en twee glazen. Ik denk niet dat ik er ooit aan zal wennen dat ze eens en voorgoed uit mijn leven verdwenen is. Dat ik niets anders bezit dan dat kind en een paar foto's.
En dat kind zal binnen afzienbare tijd haar eigen weg gaan.
De weemoed over dat tweede afscheid laat me niet los.
Mijn plotselinge vakantie met haar hier in Italië is niet anders dan een vlucht. Een korte tijd kan ik me voorstellen dat we altijd hier samen zullen blijven.
Ik moet oppassen die mooie Italiaanse jongen niet als een indringer te beschouwen. Hij zal niet de eerste zijn, dat weet zij nog niet, maar ik wel. Omdat ik zo ongeveer kan vermoeden hoe het zal gaan doe ik maar net of ik niets merk.
Aanvankelijk kost me dat geen enkele moeite. Als hij knipoogt kijk ik toevallig de andere kant op, als zij een kleur krijgt neem ik net een slok van mijn koffie. Als ze alleen het dorp in wil zeg ik ‘natuurlijk kindje, ik wou toch wat lezen’ en als ze een half uur te laat voor het eten verschijnt doe ik of ik zelf ook aan de late kant was. Over de lange stiltes die plotseling in onze gesprekken vallen zeg ik niets, ik doe net of ik niet merk dat ze is gaan roken en ik heb zogenaamd ook niet in de gaten dat ze nagellak gebruikt.
Ik ben nogal tevreden over mezelf.
Over veertien dagen gaan we weg en op de terugweg zal ze me alles vertellen. En ik ben werkelijk ontroerd wanneer ze me voor het eerst in al die jaren vraagt of ik wil vertellen hoe ik mama heb leren kennen. Het woord ‘mama’ gaat als een steek door me heen, want als bij afspraak praten we nooit over haar, en als een van ons er niet omheen kan noemen we haar Ciska. Wat mij niet vreemd in de oren klinkt, want-dat ene jaar dat ze haar moeder gekend heeft noemde Lisa haar ‘Thiska’, met een Engelse ‘th’.
Zelden zijn we zo vader en dochter geweest als die avond, op dat terras van dat Italiaanse hotel, toen ik haar vertelde hoe ik haar moeder had leren kennen.
Bijna was ik toen verder gegaan, had ik laten merken dat ik op de hoogte was van haar doen en laten met die mooie Italiaan. Maar ik hield me in.
Had dit gesprek een paar dagen later plaatsgevonden, dan was me dat niet gelukt. Dan had ik haar, om haar het eerste liefdesverdriet te besparen, waarschijnlijk verteld dat ik haar vriend met een ander meisje had gezien.
Vrijend nog wel, tegen de muur aan de achterkant van het hotel. Nu zei ik niets, ik besloot dat ze recht had op haar eigen ontdekking.
Zoals ik dat vanaf het begin gedaan had volgde ik haar vanachter mijn raam op de eerste etage, wanneer ze aan de rand van de zee op hem stond te wachten, zenuwachtig kijkend of hij wel kwam, blij zwaaiend als hij verscheen. Avond aan avond zag ik ze zo gaan, steeds dichter bij elkaar en steeds verder lopend.
Als hij dan de volgende morgen met de borden om me heen draaide en ik zag hoe geroutineerd hij het spel speelde, had ik medelijden met haar kinderlijke onhandigheid en goudeerlijke overgave. ‘Vuile schoft, jij belazert mijn dochter niet langer’ stond ik telkens op het punt te roepen. Maar ik zei niets, laat staan dat ik iets riep. Er gebeurde ook verder niet, we vertrokken veertien dagen later als we gekomen waren.
Uitgeleide gedaan door dezelfde portier die onze koffers naar binnen had gedragen, dezelfde waarschijnlijk te ruime fooi gevend als waarmee ik hem toen bedankt had. Een laatste blik achterom en ‘ziezo dit is voorbij’.
Ze zat naast me, stil en ondanks het bruin bleek weggetrokken, maar de verwachte tranen en de hortende en stotende confessie bleven uit. We spraken over koetjes en kalfjes en gleden over in ons vertrouwde Hollandse leventje.
Tot vandaag.
Ineens komt ze mijn kamer binnen.
‘Pap, ik moet je iets vragen’.
De lang verwachte vraag, dus toch, eindelijk.
‘Ga zitten liefje, wat wil je weten’.
‘Weet je nog die jongen in Italië ....’
Omdat ik er zolang mee gezeten heb en zo naar dit moment heb verlangd is het eruit voor ik het weet.
‘Die ons bediende’.
Ze kijkt me verbaasd aan en zegt, verbeeld ik het me maar is het met iets van bewondering:
‘Hoe weet je dat?’
‘Ik zie ook wel es wat’.
Als ze lacht is het precies Ciska.
‘Nou dan hoef ik je niet veel meer te vertellen. Hij had beloofd me te zullen schrijven, maar we zijn nu een maand terug en ik heb nog steeds geen brief’.
Aarzelend nog verschijnen de eerste tranen.
Ik zou haar nu bij me op schoot willen nemen, maar ze komt me plotseling volwassen voor.
Kinderlijk in haar verdriet, maar volwassen door de ervaring.
Om wat te zeggen vraag ik: ‘Jij hebt hem zeker wel geschreven’.
Alsof ik er niets van begrijp bitst ze fel ‘natuurlijk, het was toch beloofd’. Wat klinkt dat lief in al zijn onschuld, niet ‘ik hou toch van hem’ nee, ‘het was toch beloofd’.
Ik pijnig m'n hersens wat ik moet doen. Het mes erin? Vertellen wat ik gezien heb? Of maar weer afwachten?
Bij God ik weet het niet.
De stilte duurt en duurt en ik zeg niets. Probeer mijn pijp aan te krijgen, maar na de derde poging is het doosje leeg en ik durf niet op te staan om een ander te halen. Aan de andere kant van mijn bureau ligt een nieuw doosje maar ik kan het niet pakken.
‘Wat denk je te doen?’ vraag ik eindelijk, tamelijk nutteloos.
‘Pap, hij heeft me een telefoonnummer gegeven, daar kon ik hem altijd bereiken, heeft hij gezegd’.
‘Bel hem dan’.
‘Helemaal naar Italië’