Tekeningen
J.M.A. Biesheuvel
Over de boer en de Tsaar
Oud volkssprookje, onder andere al eens door Graaf Tolstoi beschreven, - als ik het juist heb.
Een boer stond eens tegen een uur of vijf 's avonds over het land uit te kijken en dacht maar: ‘Wat heb ik toch een kleine veestapel en een verdraaid klein beetje land. Waarom heb ik toch niet een beetje meer?’
‘O, maar dat kan anders best, waarde boer’, sprak een heer die naast de boer opdoemde, ‘ik ben de Tsaar en alle wensen, die je bij mij doet, gaan meestal in vervulling. Ik weet al wat je wilt maar verbind er nog een voorwaarde aan: Al het land dat je kan belopen voor het donker is, voor de zon haar laatste stralen achter de horizon heeft laten zakken, zal van jou zijn met het veen en de zielen erop er natuurlijk bij, de bossen en de beemden, de moerassen en het wild; maar je moet terug zijn voor de zon onder is.’
‘Welaan dacht de boer, ‘die zon schijnt nog wel een drie kwartier, in die tijd kan ik me hardstikke rijk lopen en hij nam onmiddellijk afscheid van de Tsaar die hem het beste geluk wenste en zoveel mogelijk voorspoed op de vergadertocht. De boer liep eerst om een valleitje heen waar hij al zo lang zijn oog op had laten vallen, daarna liep hij om een moeras heen waar verduiveld veel wild zat en toen hij dat belopen had dacht hij: ‘Ik moet op tijd terug zijn bij de Tsaar, maar de zon schijnt nog wel even.’
Zo liep hij ook nog om een dorp heen waar een paar mooie vrouwen woonden, die waren nu automatisch ook van hem en toen was er nog een bos dat zo vol met cederbomen en berkebomen stond, dat hij daar een houtvester voor zou moeten aannemen, toen was er nog een groot heideveld aan het eind waarvan een eenzame herberg stond en in die herberg had hij al eens een zangwedstrijd gewonnen, dat was hem niet genoeg, hij wilde nu de herberg zelf en de waard en waardin ook hebben. Met schrik bedacht hij nu plotseling dat hij nog maar een kwartier had om bij de Tsaar terug te wezen voor de zon helemaal onder was, en nu zette hij het op een draven en rennen van jewelste en nu moet u weten, lieve lezer, dat hij tot nog toe bepaald niet had lopen kuieren. Precies op tijd was hij bij de Tsaar terug, terwijl de zon net haar laatste stralen onder de horizon deed verdwijnen, de Tsaar wilde wel eens weten wat de boer allemaal belopen had en hoe rijk hij wel was geworden, maar toen hij zijn vraag tot de boer wilde richten markte hij dat deze dood van vermoeidheid aan zijn voeten lag.
En wat is nu de moraal van dit verhaal:
Als iemand je vreselijk veel aan biedt neem dan nooit het meeste aan want het kan je je leven kosten en bovendien: van alles wat je hebt kun je toch niets meenemen.
De Tsaar die helemaal niet wreed was, lachte en mompelde voor zich heen: ‘Tis altijd hetzelfde met die hebzuchtige boeren.
Je geeft hun je pink en ze nemen gelijk je hele hand’.