Bzzlletin. Jaargang 4
(1975-1976)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |||||||||||||
‘In poëzie moet men laten merken hoeveel men voelt’Ga naar voetnoot(1)
| |||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||
sprek met H.R. HeiteGa naar voetnoot(5) een dichter die dicht ‘over het gebruik van taal, die zich bezighoudt met de hele problematiek van het schrijven’. Tot deze richting, waarvan Nijhoff (voor wie de dichter iemand was die de taal zodanig gebruikt dat in de taal een vorm losgemaakt wordt die zelf kreatief isGa naar voetnoot(6) een belangrijke voorloper is, zou ook Leo Vroman gerekend kunnen worden, die in het verlengde van zijn pre-okkupatie met de verhouding dichter-taal ook sterk geobsedeerd wordt door die van dichter-lezer. Door dit laatste is Vromans poëzie wellicht (schijnbaar?) minder hermetisch dan die van Kouwenaar, zijn werk is niettemin te situeren op de ‘symbolistische lijn’ in de nederlandse letterkunde.Ga naar voetnoot(7)
Het bekendste voorbeeld van een gedicht waarin Vroman zijn poëtika uiteen zet, is het gedicht met de toepasselijke titel ‘Over de dichtkunst’, waaraan hij de ondertitel ‘Een lezing met demonstraties’ meegaf.Ga naar voetnoot(8) Over dit gedicht bestaat een briljant artikel van H.U. Jessurum d'Oliveira in Merlyn. Jessurum onderscheidt in dit artikel twee typen z.g. refleksieve gedichten; Vromans ‘Over de dichtkunst’ is een goed voorbeeld van het ene type, een gedicht waarin de dichter dingen zegt over de manier ‘waarop het ontstaat(....), om te tonen dat de kok geen godheid en het gerecht geen uit de hemel gevallen manna is.’Ga naar voetnoot(9) Volgens Jessurum is ‘een gevolg van zo'n inlijving van verschijnselen die het ontstaan van het gedicht begeleiden een sterke toenadering tussen lezer en schrijver enerzijds, en het onttakelen van het wonder van het gedicht anderzijds, zozeer, dat de lezer verleid wordt tot de gedachte dat ook hij een beetje dichter is.’ Vroman heeft zelf verscheidene malen ekspliciet verklaard waarom hij dit doet: ‘Er is toch eigenlijk maar een klein verschil tussen degenen die iets maken en hun die het waarderen. Misschien moest dat verschil nog kleiner worden gemaakt,’ schreef hij in 1962 aan Jozef DeleuGa naar voetnoot(10) en in een interview met Hans Gomperts zei hij: ‘Ik heb het gevoel, dat iedereen iets kan, en dat er niets is wat de mensen belet om zo te schrijven als ik, als ze dat tenminste willen. Zij denken dat er niets is wat de mensen belet om zo te schrijven als ik, als ze dat tenminste willen. Zij denken dat ze het niet kunnen, maar het ideaal zou zijn, dat ik eindelijk eens een gedicht schrijf, dat zo is, dat ze het lezen, het boek dichtslaan, het raam uitgooien en dan een wit stuk papier nemen en dan zelf beginnen, niet allemaal Vroman te schrijven natuurlijk, maar even iets anders.’Ga naar voetnoot(11) Vandaar wellicht ook het opzettelijk laten staan van verschrijvingen of het zich al dichtende korrigeren. Het toppunt van deze ‘eerlijkheid’ is wel een handgeschreven gedicht als ‘Oorkonde’, waarin het scheppingsproces nauwkeurig te volgen is.
In dit beeld past ook Vromans geringe achting voor ‘de rol van de inspiratie in de poëzie’ (Minderaa). In het reeds eerder genoemde interview met Gomperts antwoordt hij op de vraag ‘Wanneer schrijf je proza?’ ‘Als iemand erom vraagt’. En als Gomperts dan veronderstelt dat Vroman dan toch poëzie schrijft zonder dat iemand erom vraagt, luidt het ontnuchterende antwoord: ‘Niet altijd. Die ballade die ik geschreven heb, was een regeringsopdracht. Als ik een opdracht had gekregen van een of andere kleine gemeente, had ik een kortere ballade geschreven en als de president van de Verenigde Staten me om een ballade vraagt, maak ik misschien een heel boek.
Ondanks deze wat badinerende uitspraak worstelt Vroman, zoals dat heet, wel degelijk met de materie. Dat blijkft niet alleen uit prozastukjes als ‘Hoe maak ik een gedicht?’, maar ook uit zijn gedichten die het tweede type refleksieve gedichten representeren, die gedichten die zichzelf tot onderwerp hebben en waarin de dichter volgens Jessurum vraagt ‘naar de zin van zijn specifieke bezigheid, en (....) telkens opnieuw zich afvraagt of kan lukken wat hij beoogt. ‘Bekende voorbeelden van dit soort gedichten zijn ‘Over mensen’ en ‘Voor wie dit leest’, voorbeelden die met talloze andere zijn uit te breiden.
Toch bevredigt deze vorm van refleksie Vroman niet helemaal. ‘Misschien houd ik er wel helemaal mee op. Ik heb het gevoel dat er nieuwe vromen nodig zijn. Je weet natuurlijk nooit of dat aan je zelf of aan de wereld ligt. Er zijn al zoveel goede gedichten, ik zoek meer iets tastbaars, iets waar mensen aan mee zouden kunnen doen.’Ga naar voetnoot(12) en in een brief aan de redaktie van het tijdschrift Cartons voor Letterkunde schreef hij in 1961: ‘(....)ik vind het wel prettig iets te sturen wanneer ik dat heb, proza b.v., of een gedicht, (...)maar liefst iets werkelijkers, zoals dit.’Ga naar voetnoot(13)
Of hij dat gevonden heeft in de korte dialoog-achtige dingen (zoals hij zijn nieuwste werk in een brief aan mij omschreef) die hij nu voornamelijk schrijft, betwijfel ik; dat zijn zoeken naar een vruchtbaarder verhouding met zijn lezers ooit sukses zal hebben, hoop ik. Maar ook voor het toekomstig werk zal ongetwijfeld zijn antwoord gelden: ‘Waar gaat het over?.... Over mijzelf. Ik schrijf toch over mijzelf.’Ga naar voetnoot(14) | |||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||
BZZTôH IN HET HOT
25 oktober 14.30 uur Poëzie Hardop met ‘Liefde is het enige’, teksten van Leo Vroman | |||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||
Belangrijkste literatuur over Vroman:
| |||||||||||||
Van Leo Vroman is verkrijgbaar
|
|