voor zover de tekst (via de familie Mann) bekend was: de passage, waarin Lublinski voorspelt dat het boek ‘zal groeien met de tijd’. En in zijn Bilanz der Moderne aarzelde Lublinski niet Thomas Mann ronduit de belangrijkste romanschrijver van zijn tijd te noemen, naast de Buddenbrooks kon nauwelijks iets gelijkwaardigs uit de Duitse literatuur van die jaren worden geplaatst.
Gezien de vele negatieve kritiek ligt het derhalve voor de hand dat Thomas Mann zich enigermate verplicht voelde.
Daar komt nog bij dat zijn reactie op het artikel van Lessing een vorm van radeloze dadendwang was geweest; althans, zo schreef hij het aan (zijn broer) Heinrich. Hij was er uit ‘gequälter Unthätigkeit’ op los gegaan. In deze tijd worstelde Thomas Mann met zijn Hochstapler, en kwam er niet goed mee weg. Lessing werd de uitlaatklep.
Het artikel van Thomas Mann was van een voor zijn doen ongebruikelijke scherpte; ik geloof dat hij later alleen nog Hitler met een dergelijke venijnigheid heeft belaagd. Lessing werd eenvoudigweg de grond in geboord. Voor deze stoethaspel was dit echter slechts koren op zijn molen. Na nog wat gerommel en een periode van bedrieglijke stilte, verscheen in de maand mei van het jaar 1910, als privé-uitgave, dan ook een werkje onder de titel Samuel maakt de balans op en Tomi melkt de moraalkoe of De val van twee koningen. Hierin publiceerde Lessing nogmaals de reeds verschenen artikelen en draaide vervolgens de waarheid naar zijn hand. Een onbesuisde actie van een onbezonnen iemand, van een even doordrammerig als laf personage, dat bijvoorbeeld Thomas Mann geen uitnodiging stuurde voor een duel, maar een uitnodiging om af te tasten hoe Thomas Mann op zo'n uitnodiging zou reageren....zo hoog was de rel inmiddels wel opgelopen. Overigens werd Lessings schotschrift, voor zover nog mogelijk, onmiddellijk weer uit de handel genomen: Lessing bezweek onder de dreiging van de hem door Mann en zijn schoonfamilie aan het hoofd gebrachte consequenties van zijn lasterpraat. Hoe de affaire verder is afgelopen is me niet bekend. De familie Mann in ieder geval was meer onder de indruk van de zelfmoord van Thomas' zuster, de actrice Carla. En in de contemporaine literatuurgeschiedenis, waarin Lessing dan dank zij Thomas Mann een plaatsje had gekregen, is de affaire als niet meer dan lachwekkend en pikant afgedaan.
Deze affaire nog eens op een rijtje gezet, begint de geschiedenis eigenlijk met de Buddenbrooks; het romandebuut van Thomas Mann, waarvoor hij in 1929 de Nobelprijs zou krijgen. De roman is, globaal gezien, een familiekroniek: het verhaal van een Duitse koopmansfamilie in de periode 1835-1877. Ondanks dit relatief beperkte tijdsbestek ontmoeten we maar liefst vier generaties Buddenbrooks - meeslepend gepresenteerd, smeuïg zou ik haast zeggen, in ieder geval een heerlijk boek. Eerder heb ik al gewezen op Thomas Manns houding t.o.v. de veranderingen in de burgerlijke samenleving. Welnu, die verandering wordt hier breed uitgemeten: met de jonge Hanno (die de laatste generatie vertegenwoordigt) gaat de voor-burgerlijke samenleving ten onder. De jongen sterft in de roman weliswaar aan tyfus, maar het is duidelijk dat hij, zo buiten het leven staand, aan het leven sterft. Het geheel beziend: elke nieuwe generatie Buddenbrooks is niet meer zoals de vorige. De eerste staat nog volledig positief t.o.v. zijn enge wereldje, de tweede heeft al zijn moreel-ethische twijfels, gevoelservaring en artisticiteit doen bij de derde generatie hun intrede, en van burgerlijke handelsgeest is bij de vierde generatie (Hanno) tenslotte niets meer over; gezien van uit het perspectief van de eerste generatie is hij ‘slechts’ muzikaal bijzonder begaafd.
Deze over vier generaties verdeelde verandering t.o.v. de burgerlijke maatschappij kan worden opgevat als de tekening van fasen van antinomie; de intellectuele geest individualiseert, raakt geïsoleerd en vervreemd van de samenleving waartoe hij behoort. Met zo'n ontwikkeling kun je twee kanten op: er is de ondergangsteneur (die door marxistisch ingestelde lezers zal worden aangegrepen), maar er is óók de ontwikkeling van een vrijer, menswaardiger bestaan, waarin meer dan alleen filisterdom en arbeidsgeest een plaats hebben. Het zou echter irreëel zijn, dat laatste als een perspectief te zien - tegenover de ondergang van de familie Buddenbrooks plaatst Thomas Mann immers de opkomst van de familie Hagenström, welke de kapitalistische bourgeoisie vertegenwoordigt. Een meer muzische levenservaring blijft kortom (en hier zelfs letterlijk) het kind van de rekening; Thomas Mann nam in de crisis van de burgerlijke samenleving een middenpositie in, tekende die alleen op.
De vraag is hoe Thomas Mann er zelf tegenover stond. Het antwoord op deze vraag moeten we schuldig blijven. Thomas Mann heeft zich zijn gehele leven verscholen achter de representatie van zichzelf en zijn aanzien; intimiteiten komen in zijn levensverhaal niet voor. In een brief uit 1952 spreekt hij van zijn schuwheid voor het direct autobiografische.
Terzijde kan worden opgemerkt, dat de op 12 augustus j.l. toegankelijk gemaakte dagboeken (ze waren tot nu toe verzegeld) een tipje van de sluier rond de intieme Thomas Mann zullen kunnen oplichten.
Het vermoeden van de intieme Thomas Mann achter de representatieve is bij sommige critici wel altijd aanwezig geweest; en hiermee ben ik terug bij Samuel Lublinski. Interessanter dan zijn hierboven geciteerde, lovende, woorden is m.i. de volgende passage (uit dezelfde recensie): Lublinski noteert als karakteristiek voor de jonge auteur onder meer diens ‘fijne en nerveuze oog’ in de waarneming van de hem omringende wereld, de bedachtzame voorstelling, ‘die koel en helder en bekoorlijk zou zijn, indien niet tussen de regels veel leed fibreerde, dat echter door een jongensachtige kuisheid en mannelijke energie naar binnen verdrongen en verzwegen wordt’.
Er zijn inderdaad weinig critici, die de zo beroemd geworden epische vertelkunst van Thomas Mann zo fijnzinnig hebben doorvoeld.
Ook Theodor Lessing kende Thomas Mann. De eerste ontmoeting wordt door Peter de Mendelssohn in zijn groots opgezette Thomas Mann-biografie ca. 1895 gedateerd. Het moet deze biograaf nage-