Bovenstaande kleine terzijde dient werkelijk alleen om uitdrukking te geven aan mijn verbazing en bewondering toen ik van deze zelfde Theo Kars de heldere en scherpzinnige biografie las van Anatole France. Een bewondering die zowaar ook nog in respect overging toen ik las dat hij al die moeite alleen was gaan doen omdat hij de opdracht had gekregen ‘Les Dieux ont soif’ te vertalen. Dat is nog eens een vertaler die er wat voor over heeft, want bij god, je zal de vertalers de kost geven die niet eens de moeite nemen het boek dat zij moeten vertalen van tevoren te lezen, laat staan zich te verdiepen in de auteur.
Zonder veel verwachting begon Theo Kars zijn te vertalen boek te lezen maar kijk, hij las het zogezegd ademloos uit. Zijn nieuwsgierigheid was gewekt en hij begon al gauw te snappen dat hij hier te doen had met een auteur bij wie de communis opinio het weer eens mis had. Mis, niet alleen nu maar ook in France's eigen tijd. Want hoewel Anatole France hogelijk werd vereerd, werd hij niet goed verstaan. Nu deed hij ook niet zijn best om verstaan te worden; wel om bemind te worden. Hij was zeer ontwikkeld, zeer belezen, een goed denker en iemand die zijn best deed zich te ontwikkelen tot een opvallende en indruk makende persoonlijkheid. Maar hij zorgde ervoor dat men alleen zag, wat hij wilde dat men zag. Hij had een enigmatische figuur van zichzelf gemaakt en een die eigenlijk niet paste in zijn tijd. Hij was iemand die de betrekkelijkheid van de grote en van de kleine gebaren van zijn medemensen zag, maar die bevindingen gewoonlijk voor zich hield. Hij was wel een scepticus. Zijn lichte toets en zijn epicurisme, dat hij toch niet onder stoelen of banken stak, pasten niet in de tijd van de ernstige naturalisten. Een atheïst en een pacifist was hij ook. Men wist werkelijk niet wat men aan hem had en de plaats die hij in het literaire leven en in de kritiek innam, maakte dat men hem zoal niet vreesde dan toch niet durfde aanvallen. Vandaar dat de bui pas losbarstte toen hij dood was. Nog meer dan nu vroeg men in die periode om ernst en om een vaststaande overtuiging. Op het terrein van godsdienst, politiek en maatschappij. Bij voorkeur op het gebied van alledrie tegelijk. France was de mens die de twijfel bij alles incalculeerde. Hij veranderde zijn overtuiging aan de hand van zijn filosofie of aan de hand van zijn ervaring. En het merkwaardige feit doet zich voor dat zijn overtuigingen gewoonlijk niet strookten met de gangbare. Zijn houding ten opzichte van het menselijk bestaan heeft mij weieens doen denken aan een aforisme van J.C. Bloem, dat
luidt: ‘Men kan in theorie tegenstander zijn van iets, maar in de praktijk eigenlijk van niets voorstander zijn. De medestanders bederven alles.’
France was eigenlijk tweeërlei. Een wezen met een onweerhoudbare, natuurlijke innerlijke groei en qua houding een classicist, bijna in de zeventiende eeuwse en vooral speciaal franse betekenis van het woord. Hij was eigenlijk de typische ‘honnête homme’. Een universeel ontwikkelde intellectueel zonder pedanterie, een altruïst maar geen christen, een mens met takt omdat hij anderen niet wilde kwetsen, maar die er wel het zijne van dacht. Iemand met voldoende openheid van geest om overtuiging te veranderen en dat ook te zeggen.
De oppervlakkigen en de niet welgezinden moet hij soms een weerhaan en een hypocriet geleken hebben. De valse baard van Theo Kars is dan ook juist in die zin dat die hem gedeeltelijk door zijn tijdgenoten is aangeplakt, die zijn finesse niet begrepen, maar die hij wel voor het gemak als dekmantel gebruikte. Op dezelfde manier waarop zijn sierlijke op klassieke leest geschoeide proza lang de dekmantel is geweest voor zowel zijn spot en zijn ironie als voor zijn erotiek. Even terugkomend op dat honnête homme-schap, het heeft mij altijd verbaasd dat lieden als Ter Braak en Du Perron in Anatole France nooit iets anders dan een lachertje gezien hebben, terwijl zij die uitdrukking toch in hun wapen voerden. Misschien hebben zij die term niet in zijn volle omvang begrepen. Mogelijk hebben zij geen oog gehad voor de sociale esthetiek die eveneens tot dit beeld behoort.
Ik ben het met Theo Kars eens dat ‘Les Dieux ont soif’ zeker France's beste roman is.
Ik herinner mij dat ik dit boek voor de eerste keer las toen ik ongeveer achttien was en opgevoed met het tumultueuze gloriebeeld van de franse revolutie volgens de officiële geschiedschrijving en met zinnen zoals ‘de financiële nood van Frankrijk was nog steeds nijpend’ als beeld van de periode van Robespierre. Ik wist niet hoe ik het had toen ik dit in mijn jonge ogen realistische beeld voor mij kreeg van het leven van de burgers van Parijs anno 1794. Een welhaast volledig beeld met levende mensen, met hongerlijders en oorlogswinstmakers, met profiteurs en verlatenen, met verscholen cidevants en verliefden. Met de beminnelijke en sceptische figuur van Brotteaux die tot hij naar de guillotine moet in zijn Lucretius blijft lezen en het aandoenlijke meisje Athénaïs met haar vive le roi - weet ze veel - en de weerzinwekkende Evariste Gamelin, een fanaticus en moralist van de ergste soort bij wie ik de ‘goede bedoelingen’ waar Kars over spreekt, zelfs nu nog niet vinden kan. Wat France met deze roman heeft willen zeggen is zeker geen protest tegen de franse revolutie en ook niet tegen de republikeinse staatsvorm. Hij spreekt alleen nadrukkelijk het laconieke ‘de medestanders bederven alles’ uit. En ja, zegt onze scepticus, het leven gaat heus wel weer verder. Een ander speelgoedhandelaar koopt de harlekijnen van Brotteaux, en de vriendin van de bloeddorstige Gamelin die honderden over de kling heeft gejaagd, neemt zijn vriend de etser wel mee naar bed als hij zelf een koekje van eigen deeg gekregen heeft. Nee, ik heb bij herlezing van De Goden zijn Dorstig bepaald geen verouderde roman gevonden. Wel een tijdeloos boek waar ik nog een kwaliteit bij ontdekt heb. Ik heb ontdekt welk een meester in ‘understatement’ Anatole France eigenlijk is.
De vertaling van Kars is tamelijk vrij maar uitstekend en met begrip voor wat wel en wat niet vertaald moet worden.
ANATOLE FRANCE: ‘De goden zijn dorstig’
Athenaeum - Polak & Van Gennep 224 blz. 25.-
Vertaling: Theo Kars |
|
THEO KARS: ‘De valse baard van Anatole France’
Athenaeum - Polak & Van Gennep 107 blz. 22,50 |