omdat Hauptmann immers de koning van Hiddensee was (....) hij was er in zodanige mate en uitsluitend de koning, dat er voor ons niet veel aandacht overschoot. We logeerden in het ‘Haus am Meer’, ‘zijn’ huis, moesten echter met de andere gasten in de eetzaal eten en kregen maar heel matig eten; Hauptmann daarentegen kreeg de heerlijkste dingen geserveerd op zijn kamers. Dat was allemaal een beetje vervelend.’
Waarna ieder voor zich maar moet uitmaken wie er (in het volgende fragment) is bedoeld om naast de Zweedse koning aan tafel te zitten:
‘De koning mocht alleen naast personen van vorstelijken bloede zitten, dus niet naast de vrouw van een Nobelprijswinnaar of een van de andere eregasten; het moesten dames van hoge adel zijn, want het was een groot diner. Dus zat hij tussen twee oude wijvies, twee prinsessen. De tafel was heel feestelijk gedekt, er lag een prachtig damasten tafelkleed op en we aten allemaal van zilveren borden. Maar de koning had op dat damast nog een kanten kleedje voor zich en hij at als enige van een gouden bord. Talrijke knechten dienden de gangen op, maar achter de koning stond zijn lijfjager die hem persoonlijk bediende. Dat waren dus de gebruiken. Alle anderen werden bediend door verschillende knechten, maar de koning moest door zijn lijfjager worden bediend en achter zijn gouden bord zitten tussen zijn twee wijvies. Dat was raar maar het was ook allemaal erg mooi en feestelijk en we waren natuurlijk plechtig gestemd.’.
Katia Mann heeft nooit haar memoires willen schrijven. Terecht. Aan dit boekje liggen interviews ten grondslag, het boekje zelf werd redactioneel begeleid door Elisabeth Plessen en Michael Mann. Zij zijn het in de eerste plaats, die dit verbluffende debacle moet worden aangerekend.
Waar van een kroonprins wordt gesproken, moet natuurlijk ook een koning zijn. En dat is, hoe kan het ook anders, Goethe. De, door Thomas Mann in het leven geroepen, relatie tussen Goethe en Thomas Mann is een onvoorstelbaar spel van gedaantewisselingen; en het is, door de specialisten, nog allemaal uitgeplozen ook. Toen Thomas Mann in 1932 - het jaar waarin werd herdacht dat Goethe honderd jaar te voren was overleden - over Goethe sprak, sprak hij, subliem verhuld, evenzeer over zichzelf. En toen Thomas Mann noteerde dat hij 's middags om twaalf uur werd geboren (en de planetenstand gunstig was, kwam dit weliswaar niet overeen met de historische werkelijkheid, maar wel met de opgave van Goethe: 's middags met de klokslag twaalf, kwam ik ter wereld (en de constellatie was gelukkig).
Terug naar Das Glasperlenspiel, en wel naar het hoofdstuk Studienjahre, waarin wordt verhaald hoe in een vroegere periode het aan de universiteiten soms had gewemeld van jonge Faustachtige naturen, die met volle zeilen op de hoge zee der wetenschap en academische vrijheid voeren, en allen schipbreuk van een onbeteugeld dilletantisme moesten leiden; ‘Faust zelf is immers het prototype van het geniale dilletantisme en zijn tragiek’.) Alleen al om deze passage kon Thomas Mann van een broederboek spreken: vanuit hetzelfde uitgangspunt ontwikkelen zich twee tegengestelde ontwikkelingsgangen, twee uiterste polen: waar Hermann Hesse die situatie als uitgangspunt neemt voor de creatie van zijn pedagogische provincie Kastalien, trekt Thomas Mann de pessimistische consequentie en laat zijn Adrian Leverkühn aan de demonische kracht ten onder gaan.) In ditzelfde hoofdstuk is overigens ook een aardig portret te lezen van een meester in het Glasperlenspiel: een beroemde, bereisde en wereldwijze man, verdraagzaam en beminnelijk, in aangelegenheden die het spel betroffen echter van een waakzame en ascetische strengheid, een grote werker, hetgeen niet gezien werd door hen die hem slechts van de representatieve kant kenden, men beweerde dat hij een koele, ja koude verstandsmens was en onder de jonge en enthousiaste liefhebbers van het Glasperlenspiel hoorde men af en toe minachtend over hem oordelen. Onjuiste oordelen, heet het dan, want hoewel deze Thomas von der Trave niet zo geestdriftig was en het vermeed tijdens grote, openbare spelen opzienbarende thema's aan te roeren, tonen zijn voortreffelijk opgebouwde, formeel onovertroffen spelen toch voor de kenners een diepe vertrouwdheid met de achtergrondproblematiek van de spelwereld. Wie bedenkt dat de Trave een riviertje is bij Lübeck (de geboorteplaats van Thomas Mann) hoeft nog niet eens alle spel-opmerkingen als literaire op te vatten
om te begrijpen dat ook Hesse wel eens met gedaantewisselingen speelde. Hesse stuurde in de oorlogsjaren een exemplaar van het zojuist verschenen Glasperlenspiel naar Thomas Mann- die zijn bedankbriefje ondertekende met ‘Uw Thomas von der Trave’; overigens parafraseert Thomas Mann in deze brief twee maal Goethe, onder meer daar waar hij Das Glasperlenspiel een meesterwerk noemt, ‘waarin u met eigen hand de hoog opgelopen ‘som van uw bestaan’ hebt opgemaakt (naar een brief van Goethe aan Schiller).
Er bestaat nog een formele overeenkomst tussen Mann en Hesse. Beiden staan voor de grootste literaire rages in de Duitstalige literatuur van na de tweede wereldoorlog: Hesse aan het eind van de jaren zestig, Thomas Mann op dit moment. Het regent Thomas Mann-publicaties, de Hermann Hesse-golf sijpelt nog een beetje na. Zo verschenen van Hermann Hesse nog twee jeugdwerken: Peter Camenzind en de verhalenbundel De kleine wereld. Peter Camenzind was Hesse's eerste grote literaire succes. Het is een ontwikkelingsroman, waarvan de moraal door de hoofdfiguur zelf (in de vertaling van Tom Graftdijk op pag. 173) wordt uitgesproken: ‘Als ik nu mijn tochten en levenspogingen overzie en erover nadenk, verheugt én ergert het me dat ik de oude wijsheid ook zelf heb moeten herontdekken, dat de vissen in het water thuis horen en de boeren op het land en dat er van een Camenzind uit Nimikron ondanks alle kunst- en vliegwerk geen stads- of wereldburger te maken valt.’ En in een brief (uit 1951) zegt Hesse over Camenzind: (hij) wil uit de wereld en de maatschappij terug naar de natuur; hij herhaalt op kleinere schaal de even dappere als sentimentele revolte van Rousseau en wordt op deze weg tot dichter.(....) Zijn doel en ideaal is niet tot een groep te behoren, medeplichtige in een samenzwering of stem in een koor te zijn. In plaats van gemeenschap, camaraderie, opname in een groep zoekt hij het tegendeel. Hij wil geen platgetreden paden bewandelen, maar eigenzinnig slechts zijn eigen weg kiezen. Hij wil niet meelopen en zich aanpassen, maar in zijn eigen ziel natuur en wereld laten weerspiegelen en in nieuwe beelden beleven. Hij is niet geschapen voor een leven in collec-