Een droge boterham zonder tranen
Jaap Harten over De dagen na donderdag door Rico Bulthuis
In 1961 ontmoette ik Rico Bulthuis voor het eerst, en wel op een bijna symbolische plaats: het Letterkundig Museum, waar ik toen werkzaam was om de komende man voordat hij weer ging de nodige informatie te verstrekken over de nederlandse literatuur.
Bij Rico Bulthuis was dat nauwelijks nodig: ik maakte kennis met een briljante verteller die veel wist, te serieuze zaken die ik wel eens opmerkte lachend wegwoof, en met recht Wim Sonneveld citeerde met de uitspraak: ‘Maar roddelen is toch héérlijk!’
Het bizondere in de manier van vertellen van Rico Bulthuis lag hierin dat zijn anekdotes zeer zelden kwetsend en nooit haatdragend tegenover de betrokken personen waren: hij typeerde meesterlijk, zijn luisteraar scherp observerend, en goochelde met zijn stiletto zonder dat er bloed vloeide.
Hij is het tegendeel van een mandarijn, nooit voorzichtig in zijn uitspraken en wars van vriendjespolitiek.
Tussen deze man en zijn boeken bestond een kloof, waarschijnlijk veroorzaakt door de tijd waarin Bulthuis zijn werk schreef: ‘Man’ en ook hijzelf hield van Aart van der Leeuw en Arthur van Schendel, en de lenige fantasie van Rico Bulthuis heeft hem in staat gesteld een aantal wonderlijke, soms irreële boeken te maken, waarin vakmanschap en stilistisch vermogen ongetwijfeld aanwezig waren, maar waar ik - en veel van mijn generatiegenoten - niet veel mee wist te beginnen. Rico hinkte tussen literatuur en lectuur, schreef soms een leesbare detective-roman, dan weer een half badinerend boekje over astrologie, en bleef op papier voor mij onvatbaar.
Ik hield meer van de man dan van zijn werk, en sinds het eind van de zestiger jaren heb ik Rico gevraagd nou eindelijk eens recht voor zijn en andermans raap op te schrijven wat hij mondeling zo grillig en trefzeker wist te vertellen.
Hij ontweek mijn vraag vaak met de mededeling dat hij godsonmogelijk een boek met anekdotes en recent gebeurde feiten kon schrijven, omdat zeker de helft van de door hem te bespreken personen nog leefde, dat velen zich na zijn publikatie gekwetst zouden voelen, hem een proces aandoen of naar de strot vliegen.
En of ik nu al zei dat Willem Frederik Hermans na zijn ‘Mandarijnen op zwavelzuur’ ongeschonden was gebleven na het verrichten van zijn beulswerk, en dat de vaak voor de betreffende auteur martelende recensies van Dorothy Parker (‘The affair between Margot Asquith and Margot Asquith will live as one of the prettiest love stories in all literature.’) gretig gelezen werden, Rico bleef broeden.
Gelukkig niet te lang. Een maand geleden kwam Bulthuis met de ‘eerste echte Rico Bulthuis’ (hij zei het zelf, wie ben ik om hem tegen te spreken?) mijn werkkamer binnen, verreweg het beste boek dat hij ooit geschreven heeft: ‘De dagen na donderdag’.
Die donderdag staat voor 24 oktober 1929, een historische datum die de grootste financiële crisis inleidde die wij gekend hebben. De naam Wallstreet werd erger dan een vloek. In New York huurden zakenlui, die in enkele uren of dagen failliet waren gegaan, een hotelkamer voor een uur om van de tiende of twaalfde verdieping te springen, alles stond weldra op springen en de devaluatie luidde een voor velen catastrofaal tijdperk in.
De crisis van de jaren dertig.
Rico Bulthuis heeft deze crisis in alle denkbare nuances meegemaakt, maar pas de laatste twee of drie jaar stond er ‘iets’ in hem op springen, dat hem naar zijn typemachine dreef omniet aan mijn vraag, maar aan zijn eigen diepste verlangen als auteur te voldoen. Alleen: hij viel niet van de twaalfde etage naar beneden, maar sprong op papier naar zichzelf toe.
Eindelijk, in 1974. (Ik noem maar de datum waarmee hij zijn inleiding besluit. Juister is in dit geval misschien 1972 of '73, maar dat is een futiliteit.)
In deze autobiografie kon Rico Bulthuis zeer veel kwijt wat hem, de scherpe observeerder, is opgevallen en bijgebleven. Zijn typeringen zijn uitnemend en persoonlijk, hij noemt de beschreven figuren vrijwel allemaal bij hun eigen naam, windt nergens doekjes om, roept op rake wijze een tijdsbeeld op, en toont o.m. Den Haag in zijn krakende glorie van spiritisme, idealisme, en