Thomas Mann 1975
Nogmaals:
DE LIJDENDE KUNSTENAARSNATUUR
(een maatschappelijke verkenning nav. negen vroege verhalen van Thomas Mann, in een Nederlandse vertaling van Hans Hom verzameld onder de titel De weg naar het kerkhof; Meulenhoff, Amsterdam 1975).
DOOR ANDRE MATTHIJSSE
De tegenstelling tussen geest en leven, tussen burger en kunstenaar- zoals die zich met name in de vroege werken van Thomas Mann manifesteert-, is de (spannings-)resultante van een tamelijk complexe verandering in het Europese cultuurpatroon. Een tegenstelling overigens met actuele aspecten: zo kan ze worden beschouwd als een katalyserend element in de fundamentele crisis van de burgerlijke literatuur, dat uiteindelijk heeft geleid tot een toenemende politisering, tot het maatschappelijk- en vaak politiek- ideologisch engagement van de twintigste eeuwse burgerlijke schrijver. Het dient gezegd dat Thomas Mann dat gepolitiseerde niveau nooit heeft bereikt; hij neemt in deze ontwikkeling een middenpositie in. Hiermee kan echter niets ten nadele van de auteur gezegd zijn: juist sinds die crisis kreeg het maatschappelijke cq. politieke engagement van de kunstenaar een bij uitstek individueel karakter - waarbij komt dat Thomas Mann zich, als schrijver, tijdens die crisis ontwikkelde.
De misverstanden hieromtrent zijn legio. De lectuur van een aantal recente boekbesprekingen en artikelen is in dit opzicht leerzaam. Niet zozeer karakteristiek hiervoor alswel bijzonder instructief zijn de uitlatingen van Frank Schuitemaker (over bovengenoemd boek) in De Volkskrant (1/3/75). Zoals: ‘Wat moet ik nu nog met die hele mythe van Burger en Kunstenaar, en die mythe van de Ironie als hoogste deugd en zelfrechtvaardiging? Die verhouding van burger tot kunstenaar en omgekeerd is inmiddels gegroeid en veranderd, en ik met hen. Thomas Mann lezen is voor mij ineengeschrompeld tot het hoofdschuddend kennisnemen van vreemde volkeren en hun gewoonten’. Schuitemaker vindt de wijsheid en de stijl van Thomas Mann niet meer to the point, hij struikelt met name over de toon waarop: ‘de beschaafde toon van burgers onder mekaar die zich vrolijk maken over het burgerlijke. En zich op dat moment verwant voelen aan de kunstenaar, de bohémien (ze heette dat vroeger toch?). We zijn natuurlijk niet echt bohémiens, stel je voor, we zijn en blijven lid van de gegoede burgerij, maar: we kunnen ons zelf relativeren, nietwaar, en daar gaat het toch maar om, wijsheid is relativeren. En stijl is beschaving.’ Elders in zijn boekbespreking zegt Schuitemaker (na een citaat uit Baas en hond): ‘Ik herken de stijl, erken het niveau en ruik de welgestelde woonkamer anno 1900 waarvoor zoiets geschreven is. En besef, dat alle relaties tussen het toenmalige Thomas Mann-publiek en mij volledig afgeknapt zijn.’
Wat zegt dit nu eigenlijk?: niets anders dan dat zich in een jaar of zeventig een ander cultuurpatroon heeft ontwikkeld, en iemand als Schuitemaker van de voormalig cultuur (-honden) geen brood lust. Daar is niets tegen in te brengen. Wel tegen het elitair egocentrische standpunt van beoordeling: dat vorige cultuurpatroon is zelfs niet zomaar te vergelijken met een (gelijkwaardig) onbekend volk, nee, het kennisnemen is een ineengeschrompelde activiteit; iets dat lager, minder, minderwaardig etc. is. Schuitemaker kijkt neer op die woonkamer anno 1900. Waarom hij dat doet geeft Schuitemaker als volgt aan: die verhouding van burger tot kunstenaar is inmiddels gegroeid en veranderd, en ik met hen. Nu kan Schuitemaker wel gegroeid en veranderd zijn, maar is die verhouding (vice versa) dat? Ik dacht van niet. De kunstenaar is weliswaar uit zijn zgn. ivoren toren gekomen en sociaal actief geworden, de tegenstelling tussen burger en kunstenaar is echter alleen opgeheven op die momenten waarop de kunstenaar niet als kunstenaar maar als maatschappelijk actief burger fungeert; de tegenstelling is maw. niet opgeheven, de kunstenaar heeft zich gewoon een tweede rol toebedeeld. Overigens leert de praktijk dat een eventuele poging tot combinatie van beide rolfuncties ten koste gaat van het kunstenaarschap (om een enkel voorbeeld te geven: Günter Grass' ‘Tagebuch einer Schnecke’