Hella S. Haasse
De jaren in Birma van George Orwell
George Orwell's naam is een begrip geworden door ‘Animal Farm’ (1945) en ‘1984’ (1949). Die publikaties, respectievelijk een bijtende satire over een door boerderij-dieren ge ‘run’de communistische gemeenschap, waar ‘all animals are equal, but some are more equal than others’, en een toekomst roman over de gruwelijke mogelijkheden van een totalitaire staat, deden de auteur kennen als een linkse intellectueel, een teleurgestelde, zelfs verbitterde, idealist.
In 1936 had Orwell als pas-beginnend journalist deelgenomen aan de Spaanse burgeroorlog in de gelederen van de anarchistische militia.
Hij werd ernstig gewond aan het front in de provincie Aragon. In ‘Hommage to Catalonia’ (1938) heeft hij zijn ervaringen uit die periode verwerkt, met name zijn ontzetting over de nietsontziende manier waarop de communisten de macht binnen het republikeinse kamp in handen trachtten te krijgen. Daarna is hij niet alleen waakzaam gebleven ten opzichte van ultra-links en fascisme, maar ook kritisch en hekelend waar het 't naoorlogse Engelse socialisme betreft. In 1950 stierf hij, nog maar zeven en veertig jaar oud.
George Orwell is als Eric Blair in Bengalen (India) geboren. Zijn vader die daar als een van de lagere beambten bij de opium-oontrôle werkte, moest zich grote opofferingen getroosten om zijn zoon naar Eton te kunnen sturen, het bolwerk van ‘jongelui van stand’. In 1921 ging de achttienjarige Eric terug naar Zuid Oost Azië. Hij nam dienst bij de Indian Imperial Police in Birma. Dit betekende voor hem een eerste bewuste confrontatie met het Brits-Indische koloniale leven. Hij ondervond wat het wilde zeggen niet tot de ‘eerste families’ te behoren, was getuige van wederzijds tragikomisch onbegrip en misverstand tussen Oost en West, en kon bovendien het vochtig -hete klimaat niet verdragon. Zijn positie van buitenstaander en zijn behoefte zich te uiten, brachten hem tot schrijven. Om zich als ‘George Orwell’ geheel aan die taak te kunnen wijden, trok hij in 1927 naar Parijs. Zijn ontmoetingen met andere buitenstaanders en ‘outcasts’ van allerlei soort, heeft hij beschreven in zijn eerste publikatie ‘Down and out in Paris and London’ (1933).
Een jaar later verscheen ‘Burmese Days’, dat nu onder de titel ‘De jaren in Birma’ in een vertaling van Anneke Brassinga door uitgeverij Meulenhoff is toegevoegd aan haar Orwell-reeks, te weten: ‘Aan de grond in Londen en Parijs’., ‘De domineesdochter’, ‘Houd de Sanseferia hoog’ en ‘Happend naar lucht’. De twee werken, die Orwell wereldfaam bezorgd hebben, ‘Boerderij der dieren’ en ‘1984’ zijn al veel eerder, resp. in 1956 en 1968 bij De Arbeiderspers uitgebracht.
In ‘De jaren in Birma’ heeft Orwell uiteraard veel autobiografisch materiaal verwerkt. Er is stellig iets van hem te vinden in de mannelijke hoofdfiguur, Flory, de ‘buitenstaander’ in het Birmaanse Kyauktada, een houthandelaar, die weliswaar als blanke tot de kleine koloniale topgroep in het plaatsje behoort, maar door de andere Engelsen enigszind wantrouwend bekeken wordt omdat hij op vriendschappelijke voet omgaat met een Indiase arts. Voor zijn Birmaanse bedienden is Flory een ‘god’ (met die titel spreken zij hem ook aan), een bron van inkomsten, een vreemdeling die zij via bepaalde zwakheden en naieveteiten van hem, kunnen manipuleren. Hij van zijn kant treedt in zijn omgang met deze ondergeschikten ongewild, als vanzelf, in de rol van de uitbuitende blanke ‘heer’. Dit komt vooral tot uiting in zijn verhouding tot zijn concubine, de Birmaanse vrouw Ma Hla May.
Orwell geeft een zeer authentiek beeld van de samenleving in Kyauktada. Enerzijds zijn daar de geborneerde, bekrompen Engelse sahibs en memsahibs, met hun Club, hun tennis en bridge en hun polo-sport; aan de andere kant zijn er de inheemsen, gekleurden, de ‘nikkers’, zoals een arrogante diehard van de Club hen hardnekkig blijft noemen. Orwell had voldoende binding met Z.O. Azië om de eigen aard van de bevolking aan te voelen en tevens te begrijpen dat hij die nooit werkelijk zou kunnen peilen.
Flory is vijf en dertig, veel ouder dan de schrijver was, toen hij in Birma woonde. Maar uiterlijk en innerlijk komt hij over als de man, die Eric Blair had kunnen worden, wanneer hij daarginds gebleven was en niet de metamorfose tot ‘George Orwell’ had doorgemaakt. Als tegenhanger van dat beeld van Flory, een later gedesillusioneerd, eenzaam, ietwat verlopen alter ego, heeft Orwell m.i. in de figuur van de jonge aristocraat Verrall (kersvers uit Engeland, een verwoede polo-speler, sportief, gehard, met een ‘schampere jongensstem’ en koele blauwe ogen, die vrouwen verovert maar niet voor hen zwicht, en die ‘lijfelijk beroerd’ wordt van de Europeanen in Birma, z.i. ‘zuipende, hoererende, geel-uitziende nietsnutten’) het portret getekend van de man die hij misschien eens heimelijk wel had willen zijn.
‘De jaren in Birma’ is het verslag van Flory's ondergang. Zijn nederlaag komt voort uit het feit dat hij inderdaad zuipt en hoereert, niet sportief en hard is, wèl wanhopig verliefd kan worden. In het ouderloze, aantrekkelijke, nogal mondaine meisje Elizabeth, die zonder een cent bij haar oom en tante in Kyauktada komt wonen om daar een man te vinden, meent Flory de vrouw van zijn leven ontmoet te hebben, ook al is hij niet blind voor haar oppervlakkigheid en bekrompenheid. Zij laat hem vallen voor Verrall, maar als die op zijn beurt háár in de steek laat, lijkt ze bereid tot een huwelijk met Flory. ‘Hij zag Elizabeth al voor zich (.....) hem begroetend als hij 's avonds moe van zijn werk kwam(....); hij zag haar al, hoe ze samen met hem in het oerwoud zou wandelen(.....). Hij zag zijn huis al voor zich, zoals het zou worden als zij er met