Is een reisbeschrijver of avonturenverhaler ook een letterkundige?
Gerard Walschap
Ik heb een reis beschreven die ik niet heb meegemaakt en, om de kritiek vóór te zijn die dat afkeurt, herinner ik aan de grootste van de reisbeschrijvers of beschrijver van de grootste reizen, onze oude trouwe Jules Verne. Deze Jules Verne heeft nooit gereisd. Hij heeft de grenzen van het operatiegebied van de verhalende letterkunde uitgebreid zoals niemand vóór of na hem, in 1866 reeds een reis naar de maan, in 1869 twintigduizend mijlen onder zee, in 1873 een reis rond de wereld in 80 dagen, in 1876 de onvergetelijke tocht van Michael Strogoff, koerier van de Tsaar, van Moskou naar Irkoetsk, maar hij heeft zelf nooit de grenzen van zijn vaderland overschreden, alhoewel hij op 50 kilometer van die grens geboren werd in de havenstad Nantes op de Loire.
Zes eeuwen vóór hem leefde in Italië een voorloper die Dante Alighieri heette. Ik zou deze onvertroffen dichter niet in één adem mogen noemen met Verne, maar alle kwaliteitsverschillen daargelaten, was ook Dante een reisbeschrijver. En geen gewone. Hij doorkruiste met de latijnse dichter Virgilius de hel, de hemel en het vagevuur, op zoek naar een freule Beatrice die hij te Florence op de Ponte Vecchio maar éénmaal toevallig had gezien. Sedertdien wordt echter meer en meer getwijfeld aan het bestaan van een hel en hemel waarvan niemand ook maar te naaste bij de ligging, uitgestrektheid en afstand kan opgeven en tegenwoordig kan Dante als reisbeschrijver niet meer de kroon betwisten van Jules Verne die zo gedetailleerd wist hoe men zich op onze echt bestaande wereld onder water, boven water en in de lucht kan verplaatsen over grote afstanden.
Ernstiger concurrenten waren de veertien jaar jongere Karl May, die Verne zeven jaar heeft overleefd en de ruim tien jaar oudere Paul Féval, die op honderd kilometer van Verne's geboortestad ter wereld kwam te Rennes. Ik draag de thans vergeten Paul Féval nog altijd een warm hart toe omdat hij de schrijver is van de eerste romans die ik in de zesde latijnse in het Frans gelezen heb. Vooral ‘Le Bossu’ leeft voort in mijn dankbare, zij het vage, herinnering.
Karl May is als jonge man eventjes in het Nabije Oosten geweest vóór hij er over geschreven heeft, maar Noord-Amerika heeft hij slechts in zijn oude dag en na het schrijven van zijn Indianenromans vluchtig gezien. Toch komt haast al wat wij in Europa weten over de oorspronkelijke bewoners van de Nieuwe Wereld uit zijn boeken. De wetenschappelijke documentatie na zijn dood over hen verzameld, de enorme fortuinen uitgegeven om door de bekwaamste kineasten en acteurs de botsingen tussen bleekgezichten en roodhuiden historisch getrouw te laten voorstellen hebben niet kunnen evenaren wat Karl May ons heeft voorgetoverd alleen met de pen, alleen met woorden.
Simon Vestdijk is nooit op het Rumeiland geweest dat hij volgens de eensgezinde nederlandse kritiek prachtig en precies heeft beschreven. Een andere Nederlander, Henri Van Booven daarentegen, heeft in belgisch Congo beleefd wat hij er over geschreven heeft en zijn boek kan niet vergeleken worden met het verzonnen ‘Rumeiland’.
Toen wij in het middelbaar onderwijs Jules Verne en Karl May lazen werd het nog als een verdienste beschouwd geloofwaardig te kunnen beschrijven wat men niet had gezien met eigen ogen of zelf beleefd. Willem Elsschot en Marnix Gijsen hebben herhaaldelijk betreurd dat zij bij gebrek aan verbeelding dicht bij de werkelijkheid moesten blijven. Men heeft er Frederik Van Eeden nooit een verwijt van gemaakt dat hij De Kleine Johannes geheel heeft verzonnen, noch Conan Doyle dat Sherlock Holmes niet heeft bestaan, noch Georges Simenon dat in de archieven van de parijse politie geen spoor te vinden is van commissaris Maigret en de talrijke moorden die hij heef ont - cijferd. Dat de science-fiction romans nog niet gebeurd zijn, eerst in de komende eeuwen moeten plaats vinden en dan meer dan waarschijnlijk onuitvoerbaar zullen blijken te zijn, stoort hun lezers niet in het minst. Hoe fantastischer hoe beter. Met tekenfilmfiguren zoals Micky Mouse, de Flintstones, Calimero, Colargo1, leeft de verbeelding mee zoals met mensen en feiten uit het dagelijkse nieuws.
Alleen in de zogenaamd echte, grote, verhevene, literaire letterkunde is de laatste 25 jaar uit het buitenland naar ons overgewaaid dat de schrijver alles zelf moet meggemaakt hebben en alleen over zichzelf schrijven. Hij zou de anderen niet kunnen kennen en de werkelijkheid niet kunnen weergeven. Een letterkundig werk zou altijd een wereld in woorden zijn die niets te maken heeft met de realiteit welke het beweert te herscheppen.
De beste schrijvers storen zich nog steeds niet aan dogmas van één dag, maar telkens wanneer zij ze overtreden voelen zij zich een beetje schuldig.