De grote Vivat Mies Bouhuys getekend door Co Loerakker & besproken door Dolf Verroen
Leentje Bley gaat graag naar zee
(ze mag dan met de spoortrein mee)
Helen Bradley
‘De grote Vivat zat op de grond en streek met zijn hand over de aarde, die niet droog en niet nat was, maar korrelig, precies zoals Vivat vond dat grond moest- zijn...’
Dit zijn de eerste regels uit het nieuwe boek van Mies Bouhuys dat, met prachtige tekeningen van Co Loerakker, dezer dagen bij het Spectrum in Utrecht/Antwerpen is verschenen.
Deze Vivat is de mens zoals hij vroeger, heel lang geleden nog leefde, één met de natuur, de vogels, en de grond die hij met knuppels bewerkte. Tot hij het mes maakt en langzaam en zeker de baas wordt over de grond. Maar als hij van zijn messen machines heeft gemaakt, van zijn hutten wolkenkrabbers, van zijn werkplaatsen fabrieken, van zijn hossen beton en van zijn aarde autohanen, loopt het fout. De grote Vivat zal ten slotte onder de hebzuchtige ogenmoeten zien dat de grond raakt uitgemergeld, water en atmosfeer zijn vergiftigd en de leefbaarheid bijna de nek is omgedraaid. Wat dan overblijft is dat alle dingen een achterkant hebben. En de achterkant van zijn vernield stuk aarde is een ander stuk aarde, de derde wereld, groen en vruchtbaar en (nog) vol ongebruikte schatten - daar woont de kleine Vivat die de grond bewerkt met knuppels en niet weet dat je van messen machines kunt maken. De grote en de kleine Vivat komen naar elkaar toe, maar als ze elkaar hebben ‘gevonden’, hoe zal dan hum zorg voor bloemen, planten, mensen, dieren en dingen zijn?
Dat blijft de lezer te raden over, want er staat absoluut geen woord in dat je niet dagelijks kunt horen, zien of waarnemen. Het is geschreven in de vorm van een sprookje, maar de in sprookjes gebruikelijke symboliek is zo afgepeld dat er pure werkelijkheidsvormen zijn overgebleven.‘De grote Vivat’ is een prachtig, sober geschreven boek en alleen een schrijver met grote verbeeldingskracht kan aan zo'n gecompliceerd onderwerp zo'n strakke, eenvoudige vorm geven. Tekeningen en tekst vormen een bijzondere eenheid.
Laat niemand denken dat dit verhaal een sprookje is.
Het is bittere werkelijkheid.
MIES BOUHUYS: ‘De grote Vivat’ illustraties van Co Loerakker Spectrum 29 blz. 12.50
‘Leent je Bley gaat naar zee’ is een lief hoek van Helen Bradley, een lieve mevrouw die op een lieve foto op de achterkant van dit aantrekkelijke, enigszins buitenmodellerige, prachtig uitgevoerde kinderhoek staat. Zij is zo langzamerhand al in de zeventig en als je naar haar gezicht kijkt (en naar de gezellige rommelige omgeving waarin zij blijkbaar leeft) kun je je best voorstellen dat haar kleinkinderen haar graag over vroeger horen vertellen.
En dat verhaal hoe de mensen zo'n zestig jaar geleden leefden, heeft zij opgeschreven en - wat meer is - vorm gegeven in een aantal schitterende platen, die je stuk voor stuk aan de muur zou willen hebben. Die platen met hun ouderwetse spoortreinen, paard en wagens, kanten broeken aan de waslijn, doen een beetje aan de tegenwoordig zo populaire naieve kunst denken, maar als je ze nader bekijkt blijken alleen de in ouderwetse kleren gestoken figuurtjes naief, maar allerminst de landschappelijke of stedelijke achtergronden.
Toch lijkt ‘Leentje Bley’ mij meer een kinderboek voor grote mensen. Ik kan mij niet voorstellen dat kinderen er geboeid zullen zijn door het nogal saaie verhaaltje, al wordt dit hier en daar wat levendiger door de afzonderlijke, navertelde fragmenten onder de platen. Er zijn volgens mij te weinig voor kinderen interessante gegevens in verwerkt, maar ik hoop dat de humor zal overkomen van bijvoorbeeld het gedraai om meneer Taylor, de rijke weduwnaar. Dat zal zeker niet liggen aan Christien van Reenen, die de tekst in een plastisch, beeldend Nederlands bewerkt heeft.
In ‘Leentje Bley’ is voor kinderen met het goede oog veel te kijken. Hopelijk zullen de ouders het boek dan ook niet als curiositeit in de kast houden en zullen ze er bij vertellen, dat die goede oude tijd niet zo goed was als het hier lijkt.
HELEN BRADLEY: ‘Leent je Bley gaat graag naar zee’
vertaling: Christien van Reenen
Lemniscaat 31 blz. 19.50 |