tot stand komt ... dat gebeurt zo zelden. Neem nou een bundel gedichten voor volwassenen - wat ik toch al een rotwoord vind - maar goed, je schrijft een bundel gedichten, waarvan er tweeof drieduizend verkocht worden en dan zijn er misschien twee of drie mensen die je op straat tegenkomen, die je schrijven of eens bij je binnenstappen ... en dan merk je dat bij hun op een zelfde manier gebeurd is wat je toch eigenlijk altijd beoogt. Ja, die hebben eventjes bij jou naar binnen gekeken. En daar is het niet mee opgehouden, daar is met hunzèlf van binnen iets gebeurd. Daar is inderdaad die communicatie gelukt. En dat vind ik het belangrijkste wat er in de wereld bestaat: het contakt met de ander. Misschien heeft dat toch wel weer met die sociale instelling te maken, want, ja, dàt is wat je toch altijd maar weer opnieuw hoopt. Als je ziet wat er op dat punt bij het toneel gebeurt. Dat is zo geweldig, omdat het zo echt, zo waar is. Als je bijvoorbeeld een zaal met kinderen hebt, wat gelukkig door de schoolvoorstellingen van het jeugdtoneel heel veel voorkomt, moet je niet denken dat er aan het slot geklapt wordt. Klappen is voor kinderen een duidelijke uiting van blijdschap, van vrolijk zijn. En als het afgelopen is klap je niet, want het is heel jammer dat het afgelopen is. Maar wel zie je opeens, midden in een rij, één kind dat iets wat je gezegd hebt of iets wat er op het toneel gebeurt, zo fijn vindt dat het spontaan in zijn handen begint te klappen. Je ziet dat dat een pure uiting is. En in het laatste stuk, bijvoorbeeld, waar de zaal collectief gaat reageren en zich gaat verzetten tegen hetgeen er op het toneel dreigt te gebeuren. 0, dat is voor mij een ervaring die alles waard is. Je zou willen dat je de echt belangrijke problemen in de wereld op die manier zou kunnen aanpakken. Ik vind ook dat je als schrijver bijna de plicht hebt om dat medium te zoeken waardoor hetgeen je denkt te moeten zeggen,
volgens jou het best overkomt. Voor mij is dat medium het jeugdboek.
DV: ‘Overkomt het jou nooit dat collega's tegen je zeggen dat je nou eindelijk maar weer eens een “groot” boek moet gaan schrijven?’
MB: ‘Ja. Ik moet daar altijd alleen maar om lachen. Want dat is natuurlijk discriminatie ten opzichte van de jeugdliteratuur. Er bestaat ook eigenlijk geen jeugdliteratuur. Het is een onderdeel van de literatuur en als het zo in een apart hokje is gestopt, wil dat zeggen dat we tot nu toe geen goede jeugdliteratuur hebben geschreven. Iets is goed of niet goed. Dat in vakjes stoppen komt overigens in Nederland erg veel voor. Neem nou Engeland. Daar wordt een goed kinderboek gewoon op de literaire pagina van de Observer besproken. En terecht! Het begint bij ons glukkig een tikje te veranderen, maar nog lang niet voldoende.’
DV: ‘Werk je op het ogenblik uitsluitend voor kinderen?’
MB: ‘Nee, ik ben ook bezig met poëzie voor volwassenen, om het vervelende woord nog eens te gebruiken. En ik heb een televisiestuk, dat in april wordt uitgezonden en dat is heel duidelijk voor volwassenen. Maar ik ben ook weer met een nieuw kinderstuk bezig. Gewoon omdat ik het niet laten kan. En we kunnen nou wel zeggen, kinderen, kinderen, kinderen, maar die kinderen zijn over een paar jaar toch echt die volwassenen die onze straten bevolken en de functies en plaatsen innemen waar wij nu zitten. Ik ben er trouwens van overtuigd dat goede kinderliteratuur heel sterk doorwerkt, zelfs jaren later nog. Weet je, ik heb veel gesprekken met jongeren - ik studeer -en dan zit ik met studenten en in een gesprek of politieke discussies zeggen ze soms plotseling: ja, dat herken ik in jou, en dat wist ik wel -en dat komt dan bijvoorbeeld door een regel uit een versje dat ze vijftien jaar geleden, als kind, van me gelezen hebben. Dan valt voor mij ook dat onderscheid weer totaal weg.
De invloeden van vroeger zijn ongeloeflijk belangrijk en in zekere zin word je toch door je jeugd bepaald. In mijn leven speelt de oorlog een grote rol, dat is de tijd waarin ik volwassen ben geworden. Wat ik ben, is door oorlog gekomen, door mijn achtergrond, het milieu waar ik uit kom. Mijn vader was schoolmeester in Weesp en was daar onmiddellijk, god ja, zoals Calvinisten zijn, betrokken bij het onrecht dat bij zich heen zag. Wij leefden daar in een kleine gemeenschap en hij had veel Joodse leerlingen en voor hem was doodgewoon wat voor de meeste mensen niet gewoon was en achteraf ben ik er vol bewondering voor dat hij ons, kinderen, bij de hand nam, toen de Joden werden weggevoerd en daar gewoon heen ging. Hij ging protesteren en met die mensen pràten. Iets dat nu vrij naief lijkt, maar toen wel ongelooflijk moedig was. Hij werd dan ook onmiddellijk naar de Euterpestraat gebracht en op school ontslagen. Godzijdank heeft hij daar door een misverstand niet hoeven blijven, maar hij heeft wel de verdere oorlog moeten onderduiken en kon op die manier aktief zijn. Maar achteraf ... - ik was toen ook maar een kind, ik stond er als kind bij toen die man door die kring van moffen heen brak, waar die groep Joden stond, daar gewoon naar toe ging en zei, dit kan helemaal niet. Toen ging hij andere mensen er bij halen, want iedereen was in zijn huis gebleven - er gebeurde zoiets engs, dat moest je maar liever niet zien - maar mijn vader haalde de kinderen uit zijn klas hun huizen uit en zei: dit moet iedereen zien en weten. Achteraf is dat bepalend, als je dat als kind van twaalf jaar meemaakt. Het is trouwens maar één voorval, maar natuurlijk wel typerend voor een heel milieu. Dat geweldige gevoel voor recht en onrecht en niet je mond houden als je onrecht ziet, dat heeft mijn leven bepaald.’
DV: ‘En dat is iets wat je later in Eddie (Hoornik) hebt teruggevonden?’
MB: ‘Ja, inderdaad. Dat gevoel heb ik later met Eddie volledig kunnen delen, En dan, natuurlijk, word je volwassen en kun je je er in verdiepen waar de oorzaak van dat onrecht ligt, wat je er aan kunt doen. Het laatste is natuurlijk het ontzettende probleem. En dat begint zodra je je bewust bent dat je er iets aan zou moeten doen. Daar ligt toch wel de hele bron. Daarom kun je ook niet anders leven dan met volledige betrokkenheid bij wat je schrijft.’