Over Margaretha Ferguson door Hella S. Haasse
Over Margaretha Ferguson door Hella S. Haasse
In 1973 keerde de schrijfster Margaretha Ferguson voor de duur van enkele weken terug naar Java, waar zij een deel van haar jeugd heeft doorgebracht en waarvandaan zij na het einde van de tweede wereldoorlog werd gerepatrieerd. Dat weerzien, en wat het inhoudt aan compleze, tegenstrijdige, gevoelens en indrukken, is een ervaring die Margaretha Ferguson uiteraard deelt met talloze Nederlanders-met-een-koloniaal verleden. Maar wie de afstand wil meten tussen gedachteloos conformisme, gebrek aan echte belangstelling, een vastgeroest zitten aan een geidealiseerd tempo doeloe, of een kunstmatig meedraaien met de variabele winden van politieke verandering, én een eerlijke, onsentimentele opstelling, inclusief het risico van zich vergissen, niet-weten, moet het boek lezen, dat Margaretha Ferguson over die reis naar Java geschreven heeft: ‘NU WONEN DAAR ANDERE MENSEN’ (uitg. Leopold, Den Haag, 1974)
Het is haar derde ‘reisboek’. Eerder publiceerde zij ‘Onstuimig Rusland’ (1972) en ‘Mijn vrienden in Khartoem’ (1973). In het totaal van haar werk vormen deze verslagen van tochten naar de USSR, de Soedan en Indonesië een nieuwe categorie, duidelijk te onderscheiden van haar vroegere verhalen en romans uit de jaren vijftig en zestig.
Margaretha Ferguson behoort van huis uit niet tot de geijkte koloniale samenleving. Naar eigen zeggen heeft zij zich ook altijd buitenstaander, toeschouwster, gevoeld. Voor háár valt, zoals uit haar werk is gebleken, ‘Indië’ vooral samen met het beleven van de puberteit, het ontwaken van de seksualiteit. Indonesië lijkt voor haar een symbool van de onzekerheid, verlangens en ambities van een jong, nog machteloos bewustzijn. Men zou misschien kunnen zeggen: terwille van zelfontplooiing, terwille van het rijpen tot iemand die niet alleen meer toekijkt, maar die werkelijk wáárneemt, was een onder woorden brengen en analyseren van ‘Indische’ indrukken voor haar onontbeerlijk. Zij kon zichzelf vinden, zonder de innerlijke verwarring van haar jeugd onder de loupe te nemen, en zodra zij dat in alle oprechtheid deed, kwam zij terecht bij bepaalde aspecten en problemen van de Indische maatschappij die zij in de jaren dertig en veertig heeft gekend. In enkele van haar vroegere verhalen (o.a. in de bundel ‘Anna en haar vader’, 1959) en in een gedeelte van haar roman ‘Het bloed en de haaien’ (1965) beeft zij al getracht die wereld te benaderen. Niet toevallig, dunkt me, behoorde dat kwalitatief tot haar beste werk van toen. Wat trof, was de mate van echtheid, werkelijkheid, van de in Indië gesitueerde geschiedenissen met hun onmiskenbaar autobiografische kern, vergeleken bij de beschrijvingen van Haagse en andere na-oorlogse milieu's, die vaak wat kunstmatig, geconstrueerd, leken. De trefzekerheid, waarmee de schrijfster suggestieve details wist te plaatsen zodra het ging om verwerking van ‘Indisch’ materiaal, wees er op, dat dáár en toen voor haar de werkelijke dingen waren gebeurd. Opvallend was ook, dat zij die trefzekerheid gedeeltelijk weer kwijtraakte, zodra zij in een verhaal het masker van fictie even
afwierp (zoals in enkele schetsen over het verblijf in een Japans concentratiekamp).
Margaretha Ferguson toonde vanaf het begin een scherp aanvoelingsvermogen voor de elementen in het tropische leven die de ‘totòk’ (volbloed Europeaan) ondergaat als troebel, zwoel-zinnelijk, tegelijk prikkellend en triest-makend, en die daarom een bron van verwarring en misverstand vormen. Ook heeft zij (een allesbehalve romantiserend) begrip voor de mens-en-marge tùssen de Indonesische en de toonaangevende Europese bevolkingsgroepen. Soms zijn dat vrouwen, of meisjes, die qualitate qua niet meetellen, maar vaker Indo-Europeanen, met hun door de omstandigheden gegeven frustraties en rancunes. Zeer verhelderend is in dit opzicht een verhaal als ‘In de spiegel van Hendrik’ uit de bundel ‘Hollands-Indische verhalen’ (voor een groot deel heruitgave van verspreid vroeger werk, Leopold, Den Haag, 1974).
Margaretha Ferguson behoort tot de generatie Nederlanders in Indië die de grote kentering van zeer nabij, aan den lijve, hebben meegemaakt: de ontbinding van dàt Nederlands Oost-Indië waaraan de Nederlanders gewend waren geraakt als aan een eeuwigdurend (vooral economisch) macht-schenkend paradijs, welks eigen culturele en geestelijke waarden men niet of nauwelijks kende. Haar geleidelijk zich bewust worden van deze ontwikkelingen is bepalend gebleken voor wat zij van meet af aan in haar werk aan de orde heeft gesteld: onwetendheid en illusies en ambities van mensen ten opzichte van elkaar en van hun omgeving; het contrast tussen hèn, die menen te weten, te hèbben, en hen die aarzelend, blunderend desnoods, onderweg zijn naar nieuwe verhoudingen, andere vormen van samenleving.
Het in letterlijke zin eigen-aardige van Margaretha Ferguson's aanpak zat hem nu juist hierin, dat zij haast nooit
vanuit al bewust-