Hermann Kant is een breedsprakig (hoewel boeiend) auteur, die wel het Thomas Mannetje van de DDR is genoemd. En wanneer bij zo'n auteur in sommige passages remmingen voelbaar worden door onderkoeld realistische beschrijving, dan weten we bijna precies waar Kant zijn roman heeft gecorrigeerd.
Het is door deze voorbeelden te begrijpen dat schrijven in de DDR geenszins een gemakkelijk vak is. Een schrijver heeft meer met anderen en maatstaven van anderen te maken dan met zichzelf en zijn eigen maatstaven. Het is deze situatie die een aantal schrijvers heeft gedwongen literaire sluipwegen te bewandelen. Het meest curieuze voorbeeld hiervan is de roman ‘Die neuen Leiden des jungen W.’ van Ulrich Plenzdorf, een debuut dat ook buiten de DDR opmerkelijk veel belangstelling kreeg (en inmiddels in het Nederlands is vertaald). Hoofdpersoon is Edgar Wibeau, die het gemodelleerde leven in het Oostduitse plaatsje Mittelberg als zeventienjarige ontvlucht om in Berlijn de volkomen vrijheid te genieten. Salingers ‘The catcher in the rye’, (door Edgar bewonderde literatuur) is het voorbeeld. Maar omdat een werkende jongere in de DDR wordt geacht van dit soort literatuur niets te weten, alsook niet van Segels ‘Love story’-sensitiviteit die in de teneur van Plenzdorfs roman valt te ontdekken, heeft de auteur een kunstgreep uitgehaald: hij parodiëert de jonge Goethe en diens roman ‘Die Leiden des jungen Werthers’ en trok zo, in nauwgezette speelsheid, een verschansing op, waarachter de werkelijke bedoelingen verstopt zitten. Plenzdorfs roman is een maaksel; met een zorgvuldig gekozen stof heeft hij een even nuchter als briljant spel met de literatuur gespeeld. Deze gespletenheid zet zich voort in de schriftuur van de roman. Edgar vindt in Berlijn een onderkomen in een volkstuinhuisje, waar ‘het miskende genie’ (Edgar over zichzelf) ledigheid en volledige individualiteit beleeft. Hij geniet van ‘echte’ muziek (‘niet de een of andere Händelsohn Bacholdy’), schildert (veel kleuren), danst met zichzelf op een door hemzolf geschreven song (‘Oh, Bluejeans’). En wanneer Edgar over dit leven vertelt, praat hij in een
idioom dat een Duits equivalent is van het Amerikaanse taalgebruik van Holden Caulfield (van Salinger). Maar omdat dit in de DDR-literatuur niet is vol te houden, omdat dit tot pijnlijke conflicten leidt, laat Plenzdorf zijn jonge W. Goethe's roman vinden (op de plee) on hem vervolgens daaruit citeren; in zijn sociale contacten praat Edgar Werther na, in zichzelf gekeerd Caulfield.
Van onze correspondent
BONN - Een Westduitse acteur is midden in een voorstelling waanzinnig geworden. Hij zag zichzelf aan voor de tragische hoofdfiguur van het stuk.
Wolfgang Sembdner (27) had zich wekenlang aan de Oostzee teruggetrokken om de hoofdrol in te studeren voor ‘Het nieuwe lijden van de jonge W’. Bij de eerste opvoeringen vierde hij triomfen, maar Sembdner had zich zó ingeleefd in zijn rol dat hij zijn werkelijke ik verloor.
Bij de première in Hildesheim (bij Hannover) bleef hij in een dramatische scene op de grond liggen en herhaalde star naar de souffleur starend, steeds weer dezelfde zin.
Sembdner werd naar een psychiatrisch ziekenhuis gebracht. Enkele uren later stond de acteur, uit het ziekenhuis gevlucht, in pyama voor de schouwburg op straat, en riep: ‘Het stuk is uit! Nu is het bittere ernst!’
v.l.n.r. Christa Wolf. Hermann Kant, Ulrich Plenzdorf.
De vraag is natuurlijk, waarom Plenzdorf dit heeft gedaan. Het antwoord daarop is slechts een interpretatie (vanuit een westerse manier van oordelen), maar wel een interpretatie waartoe de roman alle aanleiding geeft. Edgar Wibeau is eigenlijk maar een rare snuiter, en Plenzdorfs roman een loze constructie van citaten, indien er niet iets bijzonders met de vorm van de roman aan de hand zou zijn. Edgars genie is niets anders dan zijn door de maatschappij waartoe hij behoort verdrongen Ik. ‘Mijn grootste voorbeeld is Edgar Wibeau’, zegt Edgar Wibeau, en: ‘Ik had iets tegen zelfkritiek, ik bedoel: tegen openlijke. Dat is op de een of andere manier vernederend. Ik weet niet, of iemand mij begrijpt. Ik vind, dat men de mens zijn trots moet laten’. En in zijn verbale strijd met de samenleving citeert hij Goethe: ‘Men kan veel ten gunste van regels zeggen (...), daarentegen zullen alle regels ook, men kan zeggen wat men wil, het ware natuurlijke gevoel en de ware uitdrukking ervan vernietigen!’
Dit citeert Edgar nog eens na zijn dood, want Edgars verhaal bestaat uit zijn eigen commentaren en reflexies op en n.a.v. gesprekken die na zijn dood over hem worden gevoerd. Edgars dood, schrijft Plenzdorf, is volgens de artsen het gevolg van een ongeluk, maar juist daarna begint Edgar te praten. Edgar ie zich met andere woorden zijn dood bewust, en er is maar één manier van zelfbewust sterven: de zelfmoord.
Toch laat Plenzdorf zijn jonge W. geen zelfmoord plegen, zoals met het voorbeeld Werther immers het geval is. Hier is de zelfmoord slechts een uitvloeisel van een door de auteur benutte romanstructuur. Maar daarom des te veelzeggender...