Wat je niet doet, tijdschriften voor de honderdste maal doorbladeren, vol schoenen, gebak, gebraden kalkoenen, vleesschotel, slaatjes - egg-nog en in kleur. Een roos netjes natekenen en afgebrande lucifers, dat is nog moeilijk. Zoef heeft alles meegemaakt in een Frans kamp, in Compiègne, met Jaap en Leo. Daar zaten ook hoeren uit de Vieux Port van Marseille.
Hij maakte muur- en deurschilderingen voor derlui kamertjes, beloond met gipskoeken. Hij zal nooit vergeten hoe Leo een gestolen krap sla verziekte met afschuwelijke lijnolie. Dat weegt niet op tegen de moeite die Leo deed om hem in leven te houden toen hij ziek was en niet bij kennis. Die krop sla is onvergefelijk. Leo werd later doorgestuurd naar een concentratiekamp in Duitsland. Niet voor straf, maar door een ellendeling van een plaatsvervangend commandant. Jaap en Zoef architecten, ze kunnen mooi helpen bij bouwwerken. De Duitsers hebben altijd wat te verbouwen. Zo zullen ze ontsnappen. Leo weer, echte communist, zorgt voor de Ausweisformulieren, vult ze in. Maakt een stempel, steelt een stempelkussen, de datum zal hij met de hand in het middelste rondje van de stempels zetten. Het zijn geen Ausweisen, maar treinbiljetten. Aanstaande donderdag precies om 7 uur vertrekt de trein naar Holland uit Compiègne, hij stopt maar een minuut of tien. Als ze gemist worden zal niemand aan de trein denken. Jaap en Zoef zullen vanaf het werk naar het station gaan en gewoon instappen, een pak met spullen bij zich. Leo gaat op eigen houtje. Ze zullen niet op elkaar wachten.
Leo heeft tien formulieren gepikt, voor 't geval dat er wat misloopt. De stempels lukken de eerste keer en de datum ook, via een houtje, zwart gemaakt en schrijvend op het stempelkussen.
Zoef heeft het plan verder volmaakt gemaakt. Een mondspuitje, zelf gemaakt, voor het fixeren van tekeningen. Blaas op de ruiten van de wachtershuisjes verdunde grijze verf en de man binnen denkt dat het mist buiten. Een soort grap, alleen mogelijk in de fantasie. Hij doet het voor op een ruit van de barak. Moet hem vlug weer schoonvegen, maar het effekt is, niet te geloven, heel echt. Ja zo vertelt Zoef. Hoe vaak heeft hij het al verteld, van dat wijzen, van zijn ontsnapping, het is geweldig dat er steeds meer details uitkomen. Het maken van het spuitje bijvoorbeeld. Dat had hij nodig voor zijn bouwtekeningen. Fixeer ook, maakte hij zelf met spiritus en schellak, de grijze verf ook verdund met spiritus gaf precies het misteffekt. In een flesje bij zich. Leo ook, maar hoe moest hij wegkomen. Was zijn zaak. Vond-ie zelf ook. En de spanning. Je leeft mee en vergeet jezelf te beklagen na een boterham met boerenboter. De Fransen krijgen pakketten van het Rooie Kruis, de Nederlanders nooit. Leo is jood, maar dat weet niemand daar. Ze hebben ieder vier sigaretten en geven ieder drie aan Leo, je kan nooit weten. Heb je het busje, de spuit, heb je je Ausweis vraagt Jaap wel tienmaal als ze om vijf uur het kamp uitrijden op een wagen met een paard ervoor. Ze hebben alles. Geen afscheid genomen van Leo, die nachten aan Zoefs krib heeft gezeten, met een houtje en jodium zijn keel openhoudend. Ze hebben geluk. De waker op het bouwwerk dut. Zoef spuit met lange luchtstoten het raam grijs. Waar wachten ze op. Niemand houdt hen in de gaten, het is half zes op de torenklok, twintig minuten naar het station. Binnen wordt een zaal verdeeld in kleine ruimtes, kantoren voor de weermacht, praten met de arbeiders. Fransen, zonder interesse, kwansuis werkend als de Duitse opzichter verschijnt, het duurt al maanden en alles gaat verkeerd, niets past, altijd misverstanden. Jaap en Zoef hebben tot nu toe de schijn kunnen ophouden. Maken een komedie als de moffen klagen, dat
is verdomme geen werk, we zullen ze. Een scène die de Fransen vermaakt bekijken, ze spelen het spel mee en beginnen dan op hun beurt te schelden, een stortvloed van excuses, verwijten, geen hond, geen Duitser kan het verstaan. Als ze onder elkaar zijn moeten ze onbedaarlijk lachen, ze begrijpen elkaar en tot nu toe heeft niemand de boel verlinkt.
Onbegrijpelijk dat ze 't niet door hebben. Duitsers zijn dommer dan je denkt, ze werken helemaal niet zo hard als wordt beweerd, ze verkopen dat werk alleen zo goed, allemaal propaganda. Goed dat ze binnen zijn gegaan, Steingröber, de grootste, nee eigenlijk lang niet de allergrootste, maar wel een heel grote kolerelijder komt controleren. Treft, dat ze net bezig zijn. Hij bekijkt alles zonder iets te zeggen. God, hoe toevallig, er wordt net een wand gesteld en Jaap en Zoef geven aanwijzingen. Hij kan gewoon niets zeggen dan ‘Schneller, schneller Mensch’, en verdwijnen. Zou hij de ruit hebben gezien? Niet opgelet, andere kant langsgekomen? Nu wordt het tijd. De pakken - je kan niet zonder bagage reizen - staan onder de trap, Klopt! Ze gaan naar buiten, het is nog niet zo heel licht, een beetje mistig, door de grote ramen in de zaal komt er veel licht binnen. Het geluk is met de dommen. Dan komt er een meisje naar hen toe. Voor Zoef het mooiste meisje dat hij ooit heeft gezien en ooit weer zal zien. Ze kijkt hem aan en hij weet dat hij hier zal blijven. Zijn lot is aan dit mooie kind gebonden. Hij zal tegen Jaap zeggen: ga jij maar alleen. Ik blijf. Op het eerste stille plekje zal ik haar bezitten. Jaap, ga maar, mijn lot is beslist. Nee Jaap, ik verdom het, ik blijf. Veel geluk.
Hoe heet je, wil hij vragen, en waar woon je. Ze maakt het gebaar van roken ‘une cigarette?’ vragend, god wat een snoes, da's wat anders dan die hoeren uit Marseille.
‘Une cigarette’, natuurlijk, hij vist uit zijn borstzak de ene sigaret, van Leo nog, goeie Leo. Mercie, zegt ze lachend en rent weg, naar een fiets die tegen een boom staat te wachten, rijdt, nog één keer zwaaiend en achterom kijkend de weg af.
Zoef blijft staan, meisje weg, sigaret weg. Zal hij blijven en haar zoeken? In Compiègne, honderdduizend inwoners misschien. Woont ze er wel? Kom op, zegt Jaap, sta niet te suffen, anders zijn we te laat, we zullen verdomme die trein niet missen. Ze gaan, vlug, niet naar het wachtershuisje kijkend, weg. Jaap hijgt. Dat is dat, zegt Zoef, dat is dat en zo is het. Goed zo, alles in orde, we kunnen gaan en op de keet van de waker wijzend: Lulmans achter matglas. Ze komen het station binnen op hun papieren. Met enkele Duitse soldaten zijn ze de enigen die op het perron met de leibomen wachten. De trein komt. De conducteur wijst hun de enige wagon die vol is. Een staanplaats maar de trein vertrekt als ze na veel geduw en gedring op een bankleuning kunnen gaan zitten.