Wat maakt kunst tot kunst? Margaretha Ferguson
Wat maakt kunst tot kunst?
Margaretha Ferguson
Mooie gedachten en moraliserende vertogen horen tot het proza van de dominee; ware gebeurtenissen vormen het werkterrein van de journalist; met het aanklagen van wantoestanden en het suggereren van verbetering bemoeit zich de politicus; ontdekking van nieuwe en analyse van bekende feiten interesseert de man van wetenschap; lieflijke of gruwelijke gebeurtenissen verhaalt de historicus; mysterieúze gemoedsbewegingen ontrafelt de psycholoog; hoe het vroeger was horen de kleinkinderen van hun grootmoeder. Al deze elementen, en nog veel meer, vinden we terug in de literatuur. Wat is het dan dat de schrijver, de ware schrijver, onderscheidt van de dominee, de journalist, de politicus, de vertellende oma? Wat maakt mooie gedachten, ware gebeurtenissen, aanklacht, ontdekking, ontrafeling, herinnering tot literatuur?
Waarom, of waardoor, is de schrijver een schrijver?
Voor wie Lin Scholte onlangs op de televisie heeft gezien moet het duidelijk zijn; de in haar tweede boek Bibi Koetis voor altijd verhaalde herinneringen aan een Indische jeugd komen voort uit een waarachtige drang, overwegend gemotiveerd door liefde en weinig of niet door agressie, om bijzonderheden te vertellen over mensen en situaties die ze min of meer van dichtbij heeft meegemaakt. Voor de Nederlandse lezer ligt het belang van haar boeken (het eerste heet: Anak Kompenie, letterlijk: kind van de Compagnie) vooral in het feit dat hij kan kennismaken met een getuigenis uit de eerste hand over een te weinig beschreven deel van de voormalige Nederlands-Indische samenleving, nl. de wereld van de eenvoudige soldaat, de ‘koloniaal’, die meer dan andere Europeanen in aanraking kwam en zich vermengde met de wereld van de ‘inlanders’. Lin Scholte is allereerst een vertelster: de inhoud, de stof, is voor haar van meer belang dan de manier waarop ze het vertelt, de vormgeving. Dat haar taal eenvoudig is betekent literair gezien uiteraard geen enkel bezwaar, wel dat er nogal veel cliché-uitdrukkingen in voorkomen, zoals ‘liet zich meetronen’, ‘stond doodsangsten uit’, ‘wierp boze blikken’, ‘snelde naar binnen’, ‘zweeg wijselijk’, etcetera; dit soort taal bepaalt de atmosfeer van het hele boek, en mede daardoor is m.i. de artistieke waarde ervan gering. Ik haast mij echter te zeggen dat Lin Scholte heel duidelijk ook niet de pretentie heeft gehad een literair werkje te produceren. En datgene wát zij te vertellen heeft is zo boeiend en voor de meeste lezers ongetwijfeld geheel nieuw, dat dit de uitgave van haar boekje zeker al rechtvaardigt. Wat zij bijvoorbeeld meedeelt over de jaren 1945-1949 toen politieke onzekerheid de bevolking uitleverde aan allerlei vormen van terreur, is soms hartverscheurend.
De simpele zin aan het eind: ‘Het maakt me gelukkig en droevig tegelijk, dat ik wel huilen kan. Om alles.’ versterkt de indruk omtrent de milde persoonlijkheid van de schrijfster.
Zij verschaft hoogst belangwekkend materiaal, en, bepaald naar de in de eerste alinea genoemde categorieën, zou ik haar ergens willen plaatsen tussen de journalisten de historicus en de grootmoeder. De eerste bladzijden van Jan Wolkers' nieuwe boek De Walgvogel die mij met enige verrassing deden constateren dat we hier zowaar te maken hadden met een nieuwe loot aan de na de oorlog zo voorspoedig opgeschoten boom der Indische belletrie, riepen tevens de verwachting op dat de op mij altijd zeer neerdrukkende werkende, doch knap verwoorde benauwde en onfris ruikende atmosfeer van de Hollandse kleinburger nu eindelijk eens zou worden verruimd met wat wijdere perspectieven, nader gebracht in de kleurige persoon van Oom Hendrik en door in het na-oorlogse Indië-op de-grens-van Indonesië spelende verhaalfragmenten. Jan Wolkers,