‘Iedereen heeft de vrijheid te schrijven en te praten, wat hem lief is, zonder de geringste beperking. Maar elke vrije organisatie (daaronder de partij) heeft ook de vrijheid, die leden weg te jagen, die het embleem van de partij gebruiken, om opvattingen te prediken die tegen de partij ingaan. De vrijheid van het woord en van de pers moet volledig zijn. Maar ook de vrijheid van de organisatie moet volledig zijn’.
En hoewel Lenin van mening was dat een land zijn ‘dromers’ nodig heeft, moet hij ook hebben gezegd (volgens Clara Zetkin): ‘we mogen niet de handen in de schoot leggen en de chaos laten gisten zoals hij wil’.
Bij de aanduiding van de grondwettelijke bepalingen in de DDR inzake cultuur en wetenschap heb ik er al op gewezen, dat je met een dergelijke opvatting alle kanten uit kunt. Omdat deze problematiek nu juist hét probleem van de literatuur in de DDR is, wil ik hier wat langer bij stil staan. De problematiek is immers actueel. Nog onlangs trok prof. dr. J. Pen (met zijn in Leiden gehouden Huizingalezing) ten strijde tegen de pure normloosheid van het Nederlandse cultuurbeleid. Wij denken, volgens Pen, te pluralistisch en te genuanceerd. De overheid kan niet langer - zoals de historicus en cultuurfilosoof Johan Huizinga deed - voor het een en tegen het ander kiezen; en daarop loopt zij derhalve vast.
De stelling van prof. Pen: ‘cultuurbeleid vraagt normen vanuit een ideologische kijk op de cultuur.’
Ik ben geneigd Pen in zeker opzicht gelijk te geven. Maar nog afgezien van het feit dat het gevaarlijk is, vraagt hij te veel. Allereerst dit: terwijl dat wat Pen in zgn. rechtse richting voor Nederland wil in de DDR in linkse richting uiterst moeilijk van de grond is gekomen, is die ontwikkeling hier zo'n vijfentwintig jaar dood gezwegen; zo pluralistisch en genuanceerd denken we dus niet.
En dan lijkt het me toe dat waar, zoals in de meeste westerse landen het geval is, de waarde en de functie van de cultuur nauwelijks werkelijk wordt erkend en in veel gevallen slechts alleen repressief tolerant wordt geduld, terwijl over een ideologische kijk daarop maar beter kan worden gezwegen.
Wie niet van een bankje in het park houdt, moet niet zeggen dat de kleur hem niet aanstaat.
Om in dezelfde beeldspraak te blijven: in de DDR worden bankjes in het park algemeen gewaardeerd. De vraag is - daar! - echter niet alleen of de kleur wel goed is, men vraagt zich zelfs af of het niet beter een tafel had kunnen zijn. Dit levert een discussie op die dan wel niet zo pluralistisch en genuanceerd als hier is, maar het is anderzijds ook niet zo dat literatuur die niet in overeenstemming met de ideologische richtlijnen van het heersende apparaat is, als een criminele misdaad wordt beschouwd, waarvoor men (zoals in de USSR) in een gesticht wordt opgesloten.
In de DDR werkende schrijvers hoeven (tot op heden) niet in het het afgelopen najaar opgerichte tijdschrift Kontinent voor dissidente en daarom verbannen of mondgesnoerde Russische en Oosteuropese schrijvers te publiceren. Uit dit laatste blijkt hoe gevaarlijk het is Pen gelijk te geven.
VI. Lenin doer VI. Soky