Bzzlletin. Jaargang 3
(1974-1975)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Een idyllies, bosrijk dekor, met in een perspektivies nabije verte de stad, fabrieken, enz.
De natuur bestaat uit ‘natuurlijke’ bomen en planten, vermengd met lichamelijker elementen: behaarde, harige bomen en struiken, de zon heeft een mond, een tepelhof met tepel, of een primitief vrouwelijk schuttingsymbool, de gelijktijdige maan een bilspleet, de simultane sterren lijken op ogen met veel oogwit, w.o. schele, bloeddoorlopen, enzovoort.
De wolken in de lucht zijn van speeksel of krulhaar, er zijn rotsen van tenen, ellebogen, knieschijven en soortgelijke lichaamsdelen, planten en paddestoelen als penissen, vingers, armen, dijbenen, schaamlippen.
Verder hier en daar wat flessen en konserveblikken, potten, proppen papier, borstels, een ragebol, een fietsframe, een autoband, en dergelijke. Zowel de lichamelijke elementen als het afval mogen echter niet domineren en een liefelijke indruk moet gewekt worden, mede door kleur en kleurig lichtspel. Ook staat er een enkel normaal kunstdier tussen de struiken: een hert, een konijn, een fret, fazant, patrijs of soortgelijke; enig kleiner gevogelte in de bomen en struiken, w.o. een houten koekoek uit een koekoeksklok en verder wat plastic vlinders en insekten.
Terwijl JOHANNES X op de grond ligt te slapen of te dromen wordt een elfendansje of/en een kleurig lichtspel opgevoerd; de vrouwelijke elfen hebben getekende borsten op hun jurken, op de plaats van hun echte borsten, en de manlijke een wat dikkere bobbel in hun broek. Debussy-achtige muziek.
JOHANNES X is een ongeveer veertigjarige man of nog iets ouder; hij draagt kinderlijk aandoende kleding, dan wel bij zijn leeftijd en gezicht passende kledij, afhankelijk van het beoogde effekt.
PLUIZER loopt op zijn tenen op hem toe. PLUIZER heeft een groot bol hoofd met een kinderlijk gezicht en bolle witte wangen. Het oogwit van zijn ogen zit aan de verkeerde kant en hij spreekt met een doordringende piepstem. Zijn kleding is echter die van een volwassen kabouter.
Als de elfendans voorbij is wrijft JOHANNES X zich over de ogen alsof hij de droom wil terugbrengen, geeuwt en wil verder slapen.
PLUIZER blaast hem in de nek. JOHANNES kijkt op, verbaasd.
| |
[pagina 9]
| |
PLUIZER
Voorbij.
JOHANNES
Wat?
PLUIZER
Ik zei, voorbij. Fft. Weg.
JOHANNES
Wie bent u? Beat u een mens?
PLUIZER
Nou nog mooier. Wil je behulpzaam zijn en vragen of je iemand kunt helpen, vraagt ie of je een mens bent.
(Spottend)
En ik heb nog wel armen, benen en een hoofd.
JOHANNES
(zich langzaam oprichtend):
Neemt u mij niet kwalijk. Maar wie bent u dan?
PLUIZER
(spottend):
Als ik tenminste iemand ben. Maar goed. Mijn naam is PLUIZER. Ik heb nog wel andere namen ook, maar die begrijp je toch niet.
JOHANNES
Ik ben....
PLUIZER
Johannes X.
JOHANNES
(verwonderd):
Hoe weet u dat?
PLUIZER
Wie kun je anders zijn?
JOHANNES U
weet veel.
PLUIZER
Mm, Erg veel.
JOHANNES
(aarzelend):
Weet u dan ook...?
PLUIZER
Natuurlijk weet ik dat.
JOHANNES
(stotterend):
M-maar ik dacht dat niemand het wist.
PLUIZER
(lachend):
Hahaha. Wistik heeft het al aan tientallen mensen verteld. En als ie het niet gedaan had, dan wist ik het toch wel - vraag niet hoe, want dat zeg ik niet.
JOHANNES
Dat had Wistik niet mogen doen.
PLUIZER
Wistik is een grote domoor. En wat enger is, hij bestaat niet eens en weigert dat te aanvaarden. En van mij zegt ie dat ik niet besta. Kun je zien hoe dom hij is.
JOHANNES
Natuurlijk bestaat u. Ik zie u toch.
PLUIZER
Goed zo. Met jouw kan ik praten.
JOHANNES
En dat betekent dus dat Wistik niet bestaat, ook al denkt ie dat ie wèl bestaat.
PLUIZER
Je bent een slim ventje, jij.
(Pluizer knippert met zijn oogwit en knijpt hem in de wang.)
JOHANNES
Meneer Pluizer. Ben ik ook een mens?
PLUIZER
Wat dacht je anders te zijn?
JOHANNES
Een elf misschien. Of een geest die even zichtbaar is geworden.
(Pluizer kijkt hem onderzoekend aan.)
PLUIZER
Zo zo... Het zal gauw genoeg blijken wat je bent.
JOHANNES
En Windekind dan?
PLUIZER
(kwaad):
Hou op over hem. Noem die naam niet waar ik bij ben. Windekind is nog veel dommer dan Wistik. Hij weet niet alleen niet dat hij niet bestaat, maar ook niet at hij nooit heeft bestaan. Ik ben de enige die bestaat. Begrijp je dat?
JOHANNES
(aarzelend):
Ja.
PLUIZER
Als je 't niet gelooft, zal ik je 't wel laten voelen.
(Hij knijpt Johannes en/of draait hem een arm om.)
JOHANNES
Au! Au! - Ja, u bestaat, u bestaat!
PLUIZER
Zeg dat dan een beetje vlugger in 't vervolg.
(Het wordt een tint schemeriger. Een op een vleermuis lijkende schaduw fladdert rond.)
JOHANNES
Mag ik nu naar huis? Naaf m'n vader?
PLUIZER
Naar een hersenschim?
JOHANNES
Bestaat hij dan ook al niet?
PLUIZER
Natuurlijk niet. Alles is toch maar verbeelding.
JOHANNES
Mijn vader niet. Die bestaat echt.
PLUIZER
Natuurlijk, hij bestaat echt in je verbeelding. En als ie maar echt genoeg is komt ie je heus wel zoeken; als dat niet zo is, wel - dan niet.
JOHANNES
Nooit?
PLUIZER
Tja. Dan had je maar niet weg moeten lopen. Een stukje verbeelding dat zogezegd van de zelfstandigheid heeft geproefd, dat past zich niet gauw meer in... Overigens is je vader vast een groot natuurliefhebber.
JOHANNES
(knikt):
Ja.
| |
[pagina 10]
| |
PLUIZER
Hij houdt van vogels en bloemen en bomen, van de zon en de maan en de milde regen?
JOHANNES
Ja.
PLUIZER
Dat dacht ik al. Als de mensen de natuur eenmaal hebben leren kennen willen ze er altijd naar terug. Nooit eens naar de kultuur. Nimmer vragen ze aan Pluizer, Pluizer, toon ons de kultuur. Toch is de kultuur ook iets aardigs voor de mensen. Maar het enige dat ze willen is: terug naar de natuur. Jaja.
JOHANNES
Is dat dan niet goed?
PLUIZER
(ironisch):
O jaja. Sommige komen zelfs via de natuur tot het geloof in een hoger wezen dan de mens, of ze denken dat de natuur zelf god is, zo fijn vinden ze het.
(Lacht geil.)
JOHANNES
Mijn vader niet.
PLUIZER
Dat komt misschien nog wel, als ie er ment overgave genoeg in duikt. Overigens verliezen sommigen er juist hun geloof door, En niet alleen dáárdoor -
(Wijst)
- geloof me. Je hoeft maar naar zo'n treurige, kreupele knotwilg te kijken of naar zo'n misgeboorte van een insekt, om van de bleekschetige maan en die schele sterren maar te zwijgen.
JOHANNES
Ooh, dat mag u niet zeggen.
PLUIZER
Waarom niet? Ben jij soms ook zo'n natuurliefhebbertje?
JOHANNES
Ik weet nauwelijks wat natuur is. Ik wil hem leren kennen.
PLUIZER
Jaja, dat heb je van die stadsjongetjes, die niets van de natuur weten. Haal je hand maar eens uit je broekje en voel maar eens aan die stengel.
(Johannes strijkt met zijn vingers over de dubbelzinnige stengel.)
PLUIZER
Lekker glad hè?
(Johannes knikt. Raakt met zijn hand een venusheuvelachtige ragebol.)
JOHANNES
Au! hij prikt.
PLUIZER
Da's een soort egel zullen we maar zeggen. Hij kan geen kwaad, maar je moet de haren wel in de juiste richting strijken. En voel dat eens.
(Johannes strijkt weer over een soort vetplant waarvan de bladen enigszins op schaamlippen lijken.)
PLUIZER
Lekker zacht hè?
JOHANNES
(verlekkerd, terwijl hij blijft strijken):
Ja....h - Lekker zacht en warm, meneer Pluizer.
PLUIZER
Da's een soort vetplant. De natuur is mooi hè?
JOHANNES
En zacht.
PLUIZER
Jaja, da natuur da's aardig voor de mensen.
(Hij zegt het op de toon van de cabarettier Paul van Vliet, waar deze een drentse boer imiteert.)
Maar je wilt meer weten is het niet? Daarom heb je je toch in het bos laten verdwalen. Opzettelijk, is het niet?
(Johannes knikt.)
Jaja, dat dacht Pluizer wel. Kom dan maar mee.
(Johannes schudt zijn hoofd.)
PLUIZER
Of denk je nu nog steeds dat je vader je komt zoeken?
JOHANNES
Ja.
(Hij wrijft met zijn arm over zijn ogen, geeuwt.)
Ik wil nu liever slapen, alles even vergeten.
PLUIZER
(Spottend):
Ja, ga maar weer slapen. Mensen gaan altijd slapen als ze iets niet aan kunnen, of als ze bang zijn dat de werkelijkheid niet aan verwachtingen beantwoordt. Dan kunnen ze tenminste dromen dat ze bestaan, en dat alles is zoals ze het wensen, met inbegrip van een zelfgekozen vader en moeder en een bij hun dromen aangepaste natuur. - Ja, ga maar slapen. Slaap maar...
Johannes vlijt zich neer, krult zich ineen. Pluizer zegent hem met één hand en loopt op z'n tenen weg. Na enkele passen draait hij zich om en wenkt Johannes, die door de volgehouden magiese wenkbewegingen ontwaakt en slaapdronken opstaat. Als in een droom voert Pluizer hem mee naar een oplichtende studeerkamerachtige ruimte: de kamer van Doctor Wistik.)
(De kamer van Doctor Wistik staat vol wonderlijke werktuigen, boeken, glazen en koperen voorwerpen, flessen met gekleurde stoffen. Een zonnestraal valt op het hoofd van de eenzame man, die door een koperen buis tuurt. Wistik ziet eruit als een uit zijn krachten gegroeide kabouter met een jongensgezicht plus eventueel een vroegwijze baard. Op een lage
| |
[pagina 11]
| |
tafel ligt iets dat bij nader beschouwen een naakt mens lijkt, handen en voeten tezamen gebonden. Als Pluizer en Johannes naderen:
WISTIK
Wistik! Wistik.
JOHANNES
Wat?
PLUIZER
Ssst. Dat is 't 'm nou juist. Zijn naam!
(Kucht.)
Goedenmorgen doctor.
WISTIK
Wistik.
(De doctor kijkt niet op, maar blijft door de buis turen. Een heftige krampbeweging vestigt de aandacht op het slachtoffer op de tafel. Johannes schrikt.)
JOHANNES
Wat is dat? - Oh! een mens, ziet u dat! ziet u dat! Er is in gesneden.
(Men ziet een rode snijword in de keel.)
JOHANNES
Maak hem los!
(Hij loopt naar de tafel en begint het touw los te knopen.)
WISTIK
(zich omdraaiend):
Wat doet die dekselse jongen? Wat moet ie hier?
PLUIZER
Hij denkt dat hij een mens is, daarom heb ik hem bij u gebracht. Of liever, hij wil het worden.
WISTIK
En dan begint ie meteen maar de touwen los te knopen van mijn proefkonijn, zonder te vragen wat ik er mee voor heb.
PLUIZER
Hij is nog wat overgevoelig.
JOHANNES
Maak hem los doctor, maak hem los.
WISTIK
Het is geen hem, het is een haar.
JOHANNES
Maak haar los, doctor.
WISTIK
Geen denken aan. Je wou toch een mens worden, de waarheid weten - want dat moeten de mensen toch zo nodig...? En dat is toch ook wat jij in je hart wilt, is het niet?
JOHANNES
Ja maar....
WISTIK
Wel, m'n beste jongen, dan moet je toch ook weten dat die dingen nodig zijn - voor het nut van de hele mensheid. Het leed van één mens doet er niet toe. Het is de eerste keer naar om te zien, -ik doe het zelf ook niet graag - maar het went spoedig.
JOHANNES
Maar kunt u hem- haar dan niet verdoven?
WISTIK
Het spijt me, maar dan kennen we de reaktie niet. Vergeet niet, het gebeurt in de naam der wetenschap 1 - Wil je een mens zijn?
JOHANNES
Ja, als...
WISTIK
Dan moet je je gevoeligheid overwinnen. Bind het touw weer vast.
(Johannes bindt treuzelend het touw vast aan handen of voeten.)
WISTIK
Hier.
(Hij reikt hem een mes toe, dat Johannes met tegenzin aanpakt.)
Snij nu in de buik en probeer de nieren te vinden.
JOHANNES
Nee, nee....
PLUIZER
Wil je nu een mens zijn of niet? Wil je de waarheid te weten komen, ja of nee?
JOHANNES
(zacht):
Ja.
WISTIK
Doe het dan, toe dan!
JOHANNES
Nee, nee....
WISTIK
Maar het slachtoffer wel onnodig lang laten lijden, zijn dood vertragen.
JOHANNES
(verbijsterd):
Ik...?
(Dan ineens, zich vermannend, zet hij het mes in het vlees. Het tafereel bevriest onmiddellijk.)
(Als de figures weer tot leven komen - bv. na spastiese bewegingen op de tafel - kijkt Johannes ontsteld toe hoe het bewegen bedaart. Het lijk blijft even doodstil liggen, dan staat het op. Het heeft twee grote koolzwarte ogen in een overigens jeugdig gezicht: een ernstig bleek smal jongensgezicht of de figuur wekt de indruk een hermafrodiet te zijn: een vrouwelijk gezicht met borstloos lijf of een jongensgezicht boven een beborst lichaam, gespeeld respektievelijk door een vrouwelijk of een manlijke akteur.)
JOHANNES
(ontsteld):
De dood?
DOOD
Ja, wie anders?
JOHANNES
Als ik dat geweten had...
DOOD
Ja, dat zeggen ze allemaal.
JOHANNES
Ik dacht dat u een oude man was. Zo wordt u meestal afgebeeld.
| |
[pagina 12]
| |
DOOD
'n Veel verbreid misverstand; foute afbeelding van de werkelijkheid. De dood is betrekkelijk jong, zoals u ziet.
(Spottend)
Waar zou ik anders mijn vitali eit vandaan halen?
PLUIZER
Alleen jonge mensen zijn vitaal.
WISTIK
Jonge doden. - Uit ieder lijk staan ze op alsof ze heer Lazarus zelf zijn.
DOOD
(nijdig):
Wie spreekt hier over Lazarus.
JOHANNES
Ikke niet.
DOOD
(gehaast):
Kom we gaan.
(Hij slaat een zwarte cape om, pakt een dunne stok.)
WISTIK/PLUIZER
Zo laat nog?
DOOD
(nors):
Alsof ik het voor m'n plezier doe.
(Met een gebaar naar Johannes)
Ik kan me aantrekkelijker gezelschap voorstellen. Erg enugger ziet ie er ook niet uit.
WISTIK
Hij wou graag leren.
(Hij lacht schamper. De anderen lachen kort mee.)
PLUIZER
Leren leven nog wel. Haha.
DOOD
(zich omdraaiend an wenkend):
Kom.
JOHANNES
Waar gaan we naar toe?
DOOD
Wist je tot nu dan wel waar naar toe?
(Hij duwt Wistik en Pluizer aan de kant en gaar Johannes voor door een oprijzend woudrijk park: grote bloemen, kleine bomen, reusachtige keien en uitvergrote dieren, als kevers, oorwurmen, pissebedden, ens. Enkele, waaronder een wegglippende aardworm, worden eventueel uitgebeeld door adteurs. De dieren maken soms angstaanjagende geluiden, terwijk enkele bomen en struiken hun takken uitsteken om hem vast te grijpen; een rups glipt vlak voor hem langs.)
DOOD
Waarom ben je zo stil? Je mag best iets zeggen.
JOHANNES
Ik weet niet wat.
DOOD
Dan kun je ook maar beter zwijgen; daar heb je gelijk in. De meeste mensen praten teveel; worden pas stil als ze bang zijn.
JOHANNES
Dat is menselijk.
DOOD
Jaja, ze worden pas menselijk op 't moment dat ze bang zijn. Zo kan ik 't ook. Net als sommige oude loeders die zich pas op hun sterfbed bekeren, nadat ze eerst vijftig jaar lang de grootste smeerlapperij hebben uitgehaald. En dan maar hopen dat ze alsnog in genade aangenomen worden. Wat zeg ik: ze rekenen er gewoon op.. Het is godgeklaagd, maar er zijn geestelijken die hun nog in die liederlijke gedachte sterken ook. Kunnen ze rustig sterven. Bah.
(Hij wendt zich walgend af.)
JOHANNES
Komt dat nog steeds voor?
DOOD
(kwaad):
Zal ik dat niet weten? Ik zie het toch dagelijks gebeuren.
JOHANNES
En u vindt dat dat niet moest?
DOOD
(kortaf):
Ik vind niks. Ik heb niks te vinden. Naar mijn mening wordt niet gevraagd. Alleen maar naar die van die Ander, al doet die er evenmin toe. Maar dat weten zijn slachtoffers niet, de de mijne wel. Haha.
(Een korte lach.)
JOHANNES U
bent bitter.
DOOD
Mag ik? De éen een illusie en aanbéden, de ander een realiteit en veráfschuwd. Mag ik alsjeblieft.
(Ze zeulen nog even verder. Dan licht langzaam een galerij van rechtopstaande, open grafkisten op, waarin opgemaakte lijken met gekruiste handen; de gezichten zijn duidelijk levensgetrouw overdreven. De grafkelder suggereert in diepteperspektief een veelheid. Verder glimwormpjes, etc.)
Johannes schrikt met zijn achterhoofd en handen. Terwijl ze langs de doden lopen; strijkt misschien het licht van een schijnwerper over de gelaten. De ogen in sommige lijken kijken hen na, een enkel gesloten ooglid opent zich even. Johannes deinst achteruit, de Dood - indien zijn gezicht zichtbaar is - knipoogt misschien even terug als tegen een oude bekende. Inmiddels wijst de Dood aan en ekspliceert als in een panopticumgalerij, zonder met
| |
[pagina 13]
| |
zijn stem te overdrijven; hij blijft jong en ernstig.)
DOOD
Kijk maar eens goed rond. Dit is ook een vorm van werkelijkheid -
(giechelt)
van leven, zou ik bijna zeggen.
JOHANNES
Van leven?
DOOD
Nee, laat maar. Gewoon een klein grapje. Niks achter zoeken. Geef je ogen liever de kost. Er is hier van alles. Allemaal door elkaar. Oud, jong, rijk, arm, mooi, lelijk, misvormd - arbeider ligt naast minister, onderwijzer naast fabrikant, filmster naast wasvrouw - hier heb je zelfs een hond. 't Lievelingsdier van een rijke vrouw. Is zelfs gebalsemd. Heeft twintig jaar bloemen op z'n graf gehad, en geen paardebloemen ook,
(moppert)
't Mormel heeft meer gekost dan de opvoeding van twee arme kinderen.
(Slaat met zijn stok tegen de kist).
Wijst naar een, doodshoofd met open mond en gouden tanden. In 't blanke voorhoofd een zwart gaatje.)
Die heeft mij een handje willen helpen.
(Sniert)
Alsof ik daar prijs op stel. Bek vol gouden tanden en nóg niet tevreden. Jaja. Je hebt er vreemde kostgangers bij.
(Wijst. Gerimpelde oude-denkertjes-gezichten van kinderen, grijsaards met serene gezichten en blauwwit haar.)
Er zijn er die pas oud worden na hun dood, anderen beginnen dan pas goed te leven. En dan zijn er natuurlijk ook nog-
(Snuift éen keer smalend)
- die niet eens merk̈en dat ze dood zijn. Gaan gewoon door alsof er niks aan de hand is. Haha.
JOHANNES
Maar dat is verschrikkelijk.
DOOD
Hangt er van af hoe je het bekijkt. Misschien kun je 't beter helemaal niet bekijken.
(Roept)
Ogen dicht, we gaan ZIEN!... Neer wat ik persoonlijk veel erger vind is dat tussensoort -
(Hij tikt Johannes met zijn stok op de borst.)
- te jong om te leven en te oud om te sterven. Daar heb je helemaal geen greep op. En dat noemen ze dan nag levenskunstenaars ook. Bah. Als het nou nog het omgekeerde was: te oud om te leven en te jong om te sterven... dat begrijp ik tenminste. - Jaja, je hebt er vreemde kostgangers bij.
(Wijst)
Hier ligt een eerzame huisvader. Verliet op een zaterdagmorgen het huis om een brood te kopen voor zijn vrouw, of een krant, ik ben precies vergeten wat. Bleef twintig jaar weg. Huurde een paar straten verderop een kamer, waar hij bleef wonen. Na twintig jaar had hij er genoeg van en liep alsof er niets gebeird was zijn huis weer binnen, ging aan tafel zitten en liet zich opscheppen. 't Was net tegen etenstijd. En hij had nog een brood meegebracht ook. 't Is echt gebeurd. Jaja, je hebt er rare gasten bij. En wat nog vreemder is, in al die twintig jaar zijn ze elkaar niet éen keer op straat tegengekomen. Da's wat je noemt de eenzaamheid van de grote stad. Pure onnatuur.
JOHANNES
Zou hij haar nooit vanuit een café gadegeslagen hebben?
DOOD
(knorrig):
Aan zulke dingen denk jij natuurlijk weer. Maar ik hou mij aan wat er gebeurd is, aan de werkelijkheid. Als het me om een aardig verhaaltje te doen was geweest, had ik hem net zo goed aan de achterkant van het huizenblok kunnen laten wonen en de man een verrekijker kunnen laten aanschaffen, had ie z'n vrouw en z'n opgroeiende kinderen kunnen bespieden. Maar da's geen werkelijkheid geweest. Nog niet tenminste. - Nee, dan hier.
(Wijst op de aktrice uit De Softenonzoon.)
Moeder die een softenonzoon had. Het leven was hem tot last geworden en hij smeektechaar het te helpen beëindigen. Hijzelf kon het niet. De moeder kon er zich niet toe brengen en heeft toen uit ellende maar zelfmoord gepleegd. Een paar maanden later heb ik me maar over hem ontfermd. Vraag niet hoe, want dat zeg ik niet. Zou ik strafbaar zijn.in.de.zin.der.wet.
(Ze drentelen verder.)
DOOD
En hier hebben we de Smurf.
(De Smurf is samengesteld uit knoedels en flarden stof van allerlei aard; de kontoeren van twee menselijke figuren zijn vaag te onderscheiden.)
Hij heeft de pijn en wrok en haat van andere mensen in zich opgezogen en is tenslotte zo opgezwollen dat hij binnenkort wel uit elkaar zal barsten.
| |
[pagina 14]
| |
JOHANNES
Zal barsten? Hoe kan hij hier dan al liggen?
DOOD
De dood kent geen tijd. Wat gisteren is is morgen en wat gebeuren moet is al gebeurd.
(Hij slaat weer met zijn stok tegen de kist. Drentelt verder.)
En hier hebben we dan een typies historiese figuur, of wat daar voor doorgaat. Jong grijs geworden in de politiek. Heeft zich opgebrand door het onmogelijke te willen: zichzelf verwezenlijken door middel van anderen, soms ook ten koste van anderen.
JOHANNES
Hij lijkt wel een beetje op u.
DOOD
Hahaha. Ik een historiese figuur. Dat had je gedacht. Zelfs minder dan die andere. - Trouwens wat heet histories. Kijk maar eens naar die zogenaamde onsterfelijken.
(Wijst op een aktrice-in-histories-kostuum of een gelauwerde dichter.)
Sommigen sterven meteen na hun dood, anderen blijven een tijdje voortleven, vraag alleen niet hoelang, En wie is nu historie, die meteenssterft of wie over tweehonderd jaar vergeten wordt?
(Johannes haalt zijn schouders op.)
DOOD
Precies. Ook voor mij is het lood om oud ijzer.
(Tikt tegen een of twee doden, die onder zijn staf in elkaar zakken en verpulveren.)
Stof, stof, stof, Dat is het enige wat er op de duur overblijft.
(Ironies)
Maar de Dood heeft nog een hele toekomst voor zich.
JOHANNES
Dat bedoelde ik niet. Ik bedoelde dat hij op u lijkt omdat ook de Dood zich door middel van anderen verwezenlijkt, en ten koste van anderen.
DOOD
(voor 't eerst mei stomheid geslagen):
O. Bedoel je dat. - Wise guy.
(Haalt zijn schouders op.)
Wel, 't is mijn roeping zullen we maar zeggen. Ik ben ertoe geroepen door het leven. Daarvóór bestond ik niet. In die zin ben ik natuurlijk wèl histories. - Maar all�E0;h!... Wou j'er nog meer bekijken, ‘ter lering ende vermaak’?
(Monkelend)
Jaja, de Dood kent zijn literatuur.
(Citeert)
Goede dood, wiens zuiver pijpen...
(Monkelt weer.)
Jaja. De smeerpijpen. Zelfs de dood is hun niet heilig meer.
(Hij kijkt naar Johannes, die zwijgt en voor een kist is blijven staan.)
DOOD
(zacht):
Ah ja. Het gezicht van Johannes drukt grote ontroering uit. Hij is de dode zelf
(: in een verjongde gedaante?)
JOHANNES
Wie is dat?
DOOD
Zie je dat niet?
JOHANNES
Hij komt me bekend voor...
(Dromerig)
alsof ik hem lang geleden gekend heb... goed gekend, als een gezicht in de spiegel... Die ogen, die wenkbrauwen, die neus... ik ken ze. Die mond...
(Aarzelend, als de waarheid tot hem doordringt onder het veelzeggende, richtinggevende zwijgen van de ander.)
B-ben ik het z-zelf?
DOOD
Gij zegt het.
JOHANNES
Maar dan ben ik...
DOOD
Niet noodzakelijk.
JOHANNES
Of...
DOOD
(schudt het hoofd):
Ook niet.
JOHANNES
Maar dan ben ik...
DOOD
(knikt):
Precies.
(Johannes omarmt de Dood.)
Ze dansen een paar passen.
JOHANNES
Broeder Dood.
(zich abrupt losmakend):
Mag ik nu gaan?
DOOD
Ja ga maar, ga maar. 't Is al weer mooi genoeg geweest hè; 't heeft al weer te lang geduurd. - Ja, ga maar.
(Johannes draait zich opgetogen om en doet snel enkele stappen, bevriest dan in aktie. De Dood haalt zijn schouders op.)
DOOD
(tegen het publiek):
Voor 't eerst heb ik ook iemand met een illusie laten gaan. En hij weet nog steeds niet waarheen.
|
|