Bybelsche historie liedekens
(1655)–Anoniem Bybelsche historie liedekens– AuteursrechtvrijLof-sangen ende Gebeden Des Ouden en Nieuwen Testaments
Stemme: Ick ginck op eenen morgen, &c.Doen David was getreden
Doodts baen die jeder vreest,
Heeft Salomon gebeden,
Om Godts wijsen geest
Het welck hy van Godt heeft ontfaen:
Want voor of naer zijn tijden,
Noyt wijser heeft ontstaen.
Noyt Coninck gaf sententie,
Voor eerst als dees gedaen:
Twee boeven maken mentie,
draegen haer klachten aen,
| |
[pagina 137]
| |
Heer Coninck let was is geschiet,
Te nacht waren wy t’samen,
Daer voor ons quam verdriet.
‘t Is dry dagen geleden,
Dat wy verlosten bey,
Dees vrouw door boetigheden,
Te nacht haer kindt doodt ley,
Ick lagh seer soet en sacht en sliep,
Maer als sy wordt wacker,
Haestigh van ‘t bedde liep.
Sy met behandigheden,
Vat aen haer doode kint
Komt naer mijn bed toe treden,
En neemt mijn Soon bemint,
Sy leyt het op haer bedde neer,
Haer doodt gelegen schaepje,
Dat brenghtse my doen weer.
Door moederlijck medoogen,
Als my den slaep ontgingh,
Met half gesloten oogen,
Voel ick veranderingh,
Ick stack den tepel in ‘t kindt zijn mondt,
Ick schrick en riep seer luydt,
Toen ick dit kindt doodt vont.
Toen de Son klom naer hooge,
En den dag verscheen,
Ick sagh ick was bedrogen
Ick riep waer willet heen?
O diefegh van mijn vleesch en bloedt,
Doodts schrick gy op my jaget,
Mijn kindt gy geven moet.
Maer zy gelijck uytsinnigh,
Gaet deughdens spoor voorby,
Sy roept en toont haer vinnigh,
En hout dat kindt van my:
| |
[pagina 138]
| |
O wijsen Vorst let op mijn klacht.
Doet gy mijn kindt weer geven,
Dat sy stal deses nacht.
De andere Vrouw daer tegen,
Sprack Heer ten is soo niet,
Haer kindt is doodt gelegen,
Dit is het mijne siet,
Het is het uwe seyde de ander weer,
Dat mijn is noch in ‘t leven,
Het uwe leydt voor u neer.
Den Coninck geeft antwoorde,
Gy strijdt hier tegen een,
de een seyt het kindt u hoorde,
De ander seyt weer neen,
Sa haelt een sweer scherp snijdende wel,
Deelt het levende in twee stucken,
Elck de helft hebben sal.
De Moeder van het levende
die hoort dit vonnis aen,
Sy buyghde voor hem al bevende,
Ick wil van het kindt af staen,
Het is het hare maer niet het mijn,
Laet haer kindt levende blijven,
Ick wil geen moorster zijn.
De ander snoode spinne,
verheugde door dit woort
Sprack laet het maer beginne,
Ider de helft hoort
Het kindt is uwe noch het mijne niet,
Waer uyt den wijsen Coninck de rechte moeder siet.
Men hoort den Coninck spreken,
het eerste vonnis daer,
Sijn wijsheyt heeft gebleken,
hy geeft het kindt aen haer.
hy seyde, o Vrouwe daar is u kindt,
Gy sult het levende houwen ick weet gy de Moeder bint.
Dit oordeel is gepresen,
Vermaert door gansche Landt,
Elck ging den Coninck vreesen,
Sagen dat Godts hant,
hem had begaaft met wijsheyt groot
Sijn wijsheyt is gebleken tot eynde van zijn doodt
|
|