Bybelsche historie liedekens
(1655)–Anoniem Bybelsche historie liedekens– AuteursrechtvrijLof-sangen ende Gebeden Des Ouden en Nieuwen Testaments
Stem: Venus der minne Goddinne.Tobias tot sterven genegen,
Riep zijnen Soon en sprack daer tegen
Mijn Kindt, bemindt,
Hoort met accoorden,
Alle mijn woorden.
Als Godt mijn ziel sal hebben wegh genomen,
En ‘t lichaem in een graf laet komen,
| |
[pagina 123]
| |
Soo wilt,
Oock milt
Vw’ Moeder dragen,
Ionst al uw’ dagen.
Hout haer in weerden en in eeren,
Denckt op ‘t perijckel en verseeren,
Hoe sy droegh dy,
Met pijn en smerte,
Onder haer herte.
En als sy sal gestorven wesen,
Begraeftse neffens my by desen,
Altijdt met vlijt
En neerstigh poogen,
Houdt Godt voor oogen.
Draeght in u herte Godt almachtigh,
Soo dat gy hem altijdt gedachtigh
Zijn meught,
Van jeught
Tot levens enden,
t’Hemwaerts wenden.
Siet dat gy niet ten eenigen stonden,
V en gewillige in geen sonden,
‘t Gebodt van Godt,
Wilt niet versteken,
Noch geensints breken.
Van uwen goeden helpt den armen,
Aensiet hen-lieden met ontfermen,
By dien aensien,
Sal u gestade Godt met genade.
Helpt neerstigh die behoeftigh leven,
Hebt gy vele wilt vele geven,
En doet oock goedt,
Met herten reynigh,
Al hebt gy weynigh.
Geeft trouwelijck al sonder sparen,
Soo sult gy rechten loon vergaren,
Ter noodt de doodt,
En sonden lossen de aelmoessen.
De aelmoessen vol charitate
| |
[pagina 124]
| |
Is in der doodt een groote bate,
En troost altoos,
Seer groot beseven, van Godt verheven:
Mijn Sone wilt u oock vermijden,
Van hoererey laet die bezyden,
Hebt een wijf reen
Wilt daer beneven, geen meer aenkleven.
De hooveerdy en geeft geen steden
In uw’ hert noch woorden mede,
Van in ‘t begin,
Bracht sy bederven,
Daer wy om sterven.
-En al die voor u arbeyden,
Terstont wilt haeren lood bereyden
En hout, Niet stout,
Van geen persoonen,
Verdiende loonen.
En doet oock geen menschen geschieden
‘t Geen’ gy noy hadt van ander lieden,
Ter noodt,
Vw’ broodt,
Deelt t’alle tijden, die honger lijden.
Wilt om den naeckten te bedecken,
Van uw’ kleederen aentrecken,
Maer meest die geestelijck zijn begraven,
Deelt uwe gaven.
Met den sondaeren vol vermeten
Soo en wilt noch drincken noch eten,
Maer gaet,
Om raet
Den wijsen vragen,
Tot allen dagen.
Danckt altijdt Godt en bidt eendrachtigh,
Dat hy u wilt regeren krachtigh,
Dat zijn, al dijn
Voornemen blijcke,
Sijn woort gelijcke.
| |
[pagina 125]
| |
En sorght niet Sone verheven,
Al lijden wy een arme leven,
Voorwaer,
Hier naer
Wy hebben sullen,
Dan alles ten vullen!
Indien wy tot allen tijden,
Godt vreesen en de sonden mijden,
En goet,
Doen vroet,
Naer rechte wy souden,
Dit wel onthouden.
|
|