Bybelsche historie liedekens
(1655)–Anoniem Bybelsche historie liedekens– AuteursrechtvrijLof-sangen ende Gebeden Des Ouden en Nieuwen Testaments
Op de stemme: Eenen vremden droom der droomen.Naboths Wijn-bergh was gelegen,
Te Israel
In Achabs Palleys ter degen,
| |
[pagina 33]
| |
Seer bequaem en wel,
Om eenen Dool-hof te maken,
Voor Achab onvroet:
Dus Achab met vierig haken
Sprack tot Naboth soet.
Geeft my u wijnbergh gepresen,
Heeft Achab vertelt,
Voor een beter uytgelesen,
Of wilt gy voor gelt:
Maer Naboth ten selven keeren
Sprack tot Achab fijn,
Dat laat den Heer der Heere,
Heere, verre van my zijn.
Sou ick mijn Vaders Erven
Geven, sprack Naboth,
Ende mijnen Wijnbergh derven,
Dat en laete Godt
My doch niet toe: dees antwoordt
Soo van Naboth quam
Hierom hem Achab verstoorde,
Toornigh ende gram.
En hy ginck naer huys al treuren,
In zijn geest bedroeft,
En heeft t’eenige uren
Oock geen broodt geproeft,
Want droefheydt had hem bevangen,
En benouwt seer fel
Siet toen quam tot hem gegangen
Sijn Wijf Iesabel.
En sy sprack wat is u heden
Voor een droefheyt siet:
Achab sprack ick heb gebeden
| |
[pagina 34]
| |
Aen Naboth met vlijt,
Om zijnen Wijngaert verheven,
Ick sprack met bescheyt,
Maer hy wiltse my niet geven,
Hy is my ontseyt.
Iesabel ?? selven stonden
Sprack, het is geen noodt,
Daerom weest goedts moets bevonden,
Komt wilt eten broodt,
Ick sal u den Wijn-bergh schoone
Hebben doen seer snel:
Wat waer u conincklijcke croone,
Dogh in Israel.
Dus heeft zy Brieven geschreven
Aen de Oudtsten der Stadt,
Gy sult Naboth nemen het leven,
Ick beveel u dat:
Dus stellet twee loose boeven,
Boos ende obstinaet,
Die tuygen naer het behoeven
Van Naboths misdaet.
Die Oudtsten hebben gemeenen
Met commissie groot,
Dan Naboth aldaer doen steenen,
En brengen ter doodt:
En sy seyden onverholen
Aen Iesabel saen,
Alsoo gy ons hebt bevolen,
Hebben wy gedaen.
Als nu Iesabel dat hoorde,
Dat Naboth doodt was,
Naer Achab was dat zy spoorde,
| |
[pagina 35]
| |
En seyde het hem ras:
Staet nu op wilt droefheydt slijten,
Neemt den Wijn-bergh Heer,
Naboth der Israelijten,
Hy en leeft niet meer.
Achab stont op met verblijden,
En ginck metter spoedt,
In den Wijn-bergh sonder meyden
Van Naboth seer soet:
Daer ginck hy sonder cesseren:
Maer op het selve pas,
Toen quam daer het woordt des Heeren,
En riep tot Elias.
Maeckt u op sonder versagen,
Seght Achab dien sin:
Gy hebt Naboth doodt geslagen,
En genomen in:
Op die plaets sonder vertrecken,
Daer Nabodts bloedt swaer
Lagh, sullen de honden lecken
Achabs bloedt voorwaer.
Te Israel aen de mueren,
Spreeckt den Heere vrij,
Sullen de honden verscheuren
Iesabel, dogh sy
Wert van de honden gegeten
Tot een eeuwige schant’,
Want zy dooden de Propheten,
En Naboth valliant,
|
|