Een bundeltje uitgekipte geestelyke gezangen(1718)–Anoniem Bundeltjen uitgekipte geestelyke gezangen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aan de Blinkende Morgen-sterre J.C. dat Hy zyn opgang verhaaste. Toon: Repicavan. 1. O Morgen-ster Veel blanker als de Maan, Gaat op gaat op, en wilt nooit ondergaan, Komt bootschapt dat den Dageraat breekt aan, Ey laat dog Uw' klaarheit en blinkende stralen In uw' Spelonk, Uw Kerk, dat duister Hol, Eens nederdalen, En stuit het dwalen, Van zo menig Mol. 2. Ryst blinkent Ligt, Ryst Jacobs Helle ster, De Vaderen die zagen U van ver, Ey ziet op my, terwyl ik schier verwer In ongebaande en duistere wegen, Die nimmer Menschen voet voorheen betrat, Laat ligt en zegen My komen tegen, Op dit nare pat. 3. Ey spoeit U wat, ô Langverwagten dag, Die nimmer oog, als toegesloten zag. [pagina 179] [p. 179] Wat blyf ik og in al dit spinne-rag Van Aarde, van Werelt, en Ydelheit hangen? Vergun, ô JEZUS, maar dees' ene be Aan een gevange, Van d'oude Slange: Breekt zyn kop ontwe. 4. Ik zie, ik zie, Maar ik en weet niet wat, Iets diergelyx, dat ik wel eer bezat, Doen ik de Werelt met voeten trat, Myn hert dat huppelt en maakt zig vast vrolik, Het zingt en springt het maakt een Helden-liet, Is 't waar of dool ik, Satan dien Molik Dunkt my, dat al vliet. 5. ô Prince van De dikke Duisternis, Ik voel dat ik niet meer de bystant mis Dees genen die uw' Errif-viant is: Hy leert myn oog al uw diepten verspieden, Hy wapent my met ongemene kragt, En moet nu vlieden, Want uw' Gebiet, en Gelt niet als het plagt. 6. De nagt verdwynt, Dat schone Morgen-root, Verdryft de slaap de zuster van de Doot, En stelt ons al het al zienlyke bloot; De Zonne die nadert, die nadert de kimmen, Eer lange sterkt hy 't hooft ter golven uit: Weg weg, ô schimmen, Daar koomt hy klimmen, Als een frissche Bruit. P.V.S. Vorige Volgende