Een bundeltje uitgekipte geestelyke gezangen
(1718)–Anoniem Bundeltjen uitgekipte geestelyke gezangen– Auteursrechtvrij
[pagina 177]
| |
Moet Ik nog lang in Kenars tenten zyn,
Hebt Gy dan geen gevoelen van myn pyn?
Indien Ik heb Genaad' by u gevonden:
De Ketens daar Ik mede ben gebonden,
Laat die, als gy aan Petrus deed' ô! Heer,
Zo mede van myn handen vallen neer.
2.
Ja laat de ys're Poort van zelfs gaan open:
Dat ik daar door tot U mag henen lopen:
De ys're Poort des doots die genen leit,
Naar boven toe daar Gy te vreden zyt,
Gy weet het wel ô! Kenner der gewissen,
Dat ik een Steen uyl als derwildernissen,
En een Roerdomp gelyk geworden schyn'
Om dat ik niet gestaag by U mag zyn.
3.
Kunt Gy nog langer U gezigt verbergen?
Daar Amana, Zenirs, en Hermons Bergen
Myn woning zyn daar 't schrik'lyk Wilt-gedier[t]
Met ysselyk gebrul onmensch'lyk tiert?
Of dooft dat uit myn biggelende tranen?
Dat 's U zo sterk niet om verlossing manen,
ô! Neen Alwetende, Gy hoort het wel,
En U alziende Oge ziet het wel.
4.
Moet nog het wreet Gezelschap der Leeuwinnen?
Verwreet' zyn door het missen uwer minnen?
Laat by uw' komen in Gedagteniss'
Dat myne Ziel nog by de Luipaars is.
Wel roept, wel roept my dan eens tot U neder,
In luister vast, en riep dan geerne weder:
Op uw geroep, komt van den Libanon,
Ik kom, ik kom, myn Bruidegom, myn Zon.
5.
Ziet hoe u tere Duif gestaag moet swerven,
Zy kan helaas niet leven nog niet sterven:
| |
[pagina 178]
| |
Zy vlugt en weder-vlugt hier al beneen,
Rondom de barre water-golven heen:
Maar vint geen Rust-plaats op d'onvaste stromen,
Laat U verbidden, doet haar tot U komen:
Ey Minnaar steekt U hant ter Arke uit,
En neemt voor Eeuwig tot U in, U Bruit.
|
|