| |
| |
| |
't Vaderlandsch naaistertjen.
Wijs: Avec les jeux dans le village.
Uit de Opera, Les amours d'ete.
1.
Ik zit den gantsche dagte pieken.
voor maar een stuiver vier of vijf;
'K win naauwlijks meer dan 't kamerhuurtjen,
een rok en jakjen aan mijn lijf:
Dit kan mij echter niet verveelen,
mijn Juffrouw schaft een goede pot,
En ze is zo wel als man en kindren,
zo wel als ik een patriot;
zo wel als ik een patriot.
| |
2.
'K zou bij geen ander willen naajen,
al won ik dan ook zesmaal meer;
Moest ik de keesjens hoor en schelden,
Ik lag mijn naald wat knapjes neer;
'K zou zeggen: Juffrouw neem een naaister,
zo geeltjes als dukaaten-goud,
'K ga liever met den boender speelen,
'k ben lam noch lui, en ook niet oud,
'k ben lam noch lui, en ook niet oud.
| |
| |
| |
3.
Maar neen, nu hoor ik alle dagen,
aan tafel of wel bij de tee,
De zaak der patriotten prijzen,
en met die menschen heb ik vreê,
Dan wordt de Goudsche krant gelezen,
de Haagsche komt niet in ons huis,
Somtijds nog wel de Rotterdammer,
maar och! die is al meê niet pluis,
maar och! die is al meê niet pluis.
| |
4.
'K moest laatst voor Juffrouws lieve zoontjen
een roosjen naajen op zijn' hoed,
'T is wel wat moeilijk; maar geen arbeid
is zwaar, dien men gewillig doet:
Ik maakte een roosjen dat schier lachte,
en 't staat den jongen wonder schoon;
'K dacht in mij zelv' wat is het jammer,
mijn Juffrouw heeft maar éénen zoon,
mijn Juffrouw heeft maar éénen zoon,
| |
| |
| |
5.
Zo 'k ooit mogt trouwen dan zou 'k bidden,
om jongens, juist niet om die roos;
Maar jongen kunnen 't Land beschermen,
en onze tijden zijn tog boos;
Het Land heeft wel bescherming noodig,
en meisjens! - och dat's maar verdriet;
Al zijn ze stijve Patriotten,
men hoórt ze, maar men acht ze niet;
men hoort ze; maar men acht ze niet.
| |
6.
Mijn goeden Heer doet echter anders.
de man zwygt altoos voor zijn vrouw;
Hij zegt: een vrouw die geen zottin is,
denkt beter dan men gissen zou:
'K zou voor vermaak dien man bedienen,
hij is een waare vrouwenvrind,
En waar' hij vrij, en waar' 'k geen naaister...
ja maar, dat's alles in den wind;
ja maar, dat's alles in den wind.
| |
| |
| |
7.
Mijn naaihuis zou 'k niet willen missen,
voor geene schatten ook hoe groot;
En laat de Hemel mij niet trouwen,
dan naai ik ligt tot aan mijn' dood;
Ten minsten vast bij andre keezen:
wel werken, maar voor 't Vaderland,
Want 'k houd door naald en draad en, ijver
een huisgezin in goeden stand,
een huisgezin in goeden stand.
| |
8.
En 't heil des Lands is vast verbonden,
aan 't welzijn van de burgerij,
En 't welzijn van de huisgezinnen,
hangt ongetwijfeld af van mij:
Ik lap en stop dat men de dingen,
bijna voor nieuw verkoopen zou,
Bataafsche naaisters zijn voorzeker,
een goudmijn voor een braave vrouw,
een goudmijn voor een braave vrouw.
|
|