Mark lachte. Ik ook.
Ik kroop op handen en voeten het vooronder in en haalde de cassetterecorder tevoorschijn.
‘Alles op tien!’ schreeuwde Mark. Ik drukte op play en schoof aan de volumeschuif. Drums beukten uit het kleine speakertje.
De zanger begon te joelen. Er was geen ander woord voor.
‘Aai lif innu partmunt onnaainienaai vloor omma blok!’
Geen idee waar hij het over had, maar het klonk goed.
‘Wie zijn dit?’ schreeuwde ik boven het lawaai uit.
‘De Stones natuurlijk!’
We stoven op de vlotbrug af, die al begon open te gaan, en scheerden vlak voor de aak door de nog nauwe opening. Onze boeggolf sloeg over de vlotten. Mannen op zwarte fietsen, hun leren tassen op de bagagedrager en hun jasjes over het stuur gehangen keken, ons hoofdschuddend na.
‘Hee! Joe! Get offe mai klout!’ zong Mark. Zijn krullen dansden in de wind.
‘Moeten we onze zwemvesten niet aan?’ riep ik
‘Zwemvesten? Ben je gek? We zijn geen kleuters!’
De hele dag voeren we vol gas heen en weer over het Alkmaardermeer. We maakten scherpe bochten om boeien heen, lieten de boot sprongen maken op hekgolven van grote schepen, en scheerden vlak langs de zeilboten van de zeilschool om indruk te maken op de meisjes aan boord. De zeilleraar, een jongen met halflang donker haar, stond op en schreeuwde boos. Wij zwaaiden vrolijk terug. Ik zei tegen Mark dat de witte zeilen van de 16-kwadraats wel een beetje op kleine wolken leken.
‘Gelu! Let liever op die lekkere wijven aan boord! Zag je die blonde?’
Tegen de avond legden we aan op een kunstmatig aangelegd eiland in het Alkmaardermeer. De Stones zongen ‘Time is on my side’ en Mark opende een fles cola die leegspoot als een fontein.
‘Dat is nog eens klaarkomen,’ lachte hij.
Ik lachte mee, hoewel ik nog nooit zo klaargekomen was.
Mark wel. Hij had het met Annemieke, mijn buurmeisje, gedaan. In de duinen.
‘Hoe was het?’ had ik hem gevraagd.
‘Te gek natuurlijk. Ik spoot haar helemaal vol, man, ik dacht dat ik doodging. En toen ik hem eruithaalde zag ik dat de flarden erbij hingen.’
‘Flarden?’