lied dus niet hoor. Alleen de naam Annemarie zingt hij hardop. Dit is heel wonderlijk.
Het punt is wel dat hij uitsluitend dit lied zingt, en niet één keer of een paar keer, maar min of meer doorlopend, zodat ik heel vaak, maar dan ook héél erg vaak Annemarie hoor.
Ik ben er inmiddels aan gewend. Soms denk ik even na over de Annemarieën in mijn leven.
Bijna allemaal puike meiden waren dat. Je kon er op bouwen. Van sommige Annemarieën betreur ik het dat er geen contact meer is. Misschien had mijn leven er dan wel anders uitgezien.
Vanwege een vage rugklacht moet ik van mijn fysiotherapeut af en toe op de bank liggen. Ja, de fysiotherapeut zegt: ‘Als je kúnt liggen, dóé dat dan!’
Ik vind dit een advies met voor- en nadelen. Ik kan vaak gaan liggen, maar toch kán het niet altijd. Iedereen die weleens de behoefte heeft ergens te gaan liggen, ként dit. Maar goed, als ik een boek lees, doe ik dat dus liggend.
Vanmiddag lig ik op de bank. Met een boek.
De nieuwe schilder loopt door mijn kamer. Van de steiger vóór naar het achterbalkon. Hij blijft even voor de bank staan en kijkt naar me met donkere ogen vol Annemarie.
Hij zegt: ‘Lekker liggen op bank.’
Ik knik vol schuldgevoel.
Het is mijn huis, mijn bank, mijn rug, mijn tijd en mijn leven, maar toch. Ik lig, hij niet.
De schilder zegt: ‘Ik gediplomeerd.’
Ik knik. Ik weet niet wat voor gesprek er aan het ontstaan is en steek mijn duim omhoog. Heel goed, gediplomeerd.
De schilder zegt, terwijl hij naar zichzelf wijst: ‘Ik eerst diploma groenteboer.’
Weer knik ik maar. Wat moet ik anders? Ik probeer dat knikken tevréden te doen.
Een goede groenteboer is nooit weg. Ik wist niet eens dat het diploma groenteboer bestond.
De schilder vervolgt: ‘Ik eerst diploma groenteboer. Daarna diploma schilder.’
‘O, op die manier,’ zeg ik.