| |
| |
| |
Peter Middendorp
Vertrouwd voordelig
Ko zette zijn tanden in een boterham met koude hutspot. We hadden juist een set tuinstoelen bezorgd en zouden eindelijk terug naar de winkel rijden, maar toen zag Ko dat we in zijn straat reden en vroeg hij of ik het leuk vond om zijn lunchpauze in zijn tuin door te brengen. Van Ko werd gezegd dat hij in zijn eentje een portie babi pangang op kon. Thuis aten we met het hele gezin van zo'n portie. Zaterdags aten we babi pangang als mijn ouders tegen elkaar zeiden dat Ko in zijn eentje een portie babi pangang opat en dat wij met het hele gezin aan één portie genoeg hadden. We waren thuis met zijn vijven. Mijn zus heeft in het ziekenhuis gelegen, maar er werd niet over haar ziekte gepraat, zoals we officieel ook niet wisten waarom mijn vader niet met ons mee hoefde als we met het hele gezin naar de tandarts gingen; een man die nog maar één hand kon gebruiken sinds hij van een steile helling naar beneden was gevallen. Volgens mijn moeder ging mijn vader naar een tandarts in Amsterdam als hij daar toch moest zijn voor de huishoudbeurs. Hij genoot van de bezoekjes aan de huishoudbeurs. Aan tafel vertelde hij altijd meteen dat hij mannen in de trein De Telegraaf had zien lezen, die later op de beursvloer een parmantig NRC Handelsblad onder de arm droegen. Het werd echter snel duidelijk dat hij een kunstgebit droeg; als jonge jongen moest hij op zijn gezicht zijn gevallen tijdens een moeilijke turnoefening. Mijn vader was een groot liefhebber van het turnen, hij behoorde lange tijd tot de beste turners van het dorp, totdat hij op zijn gezicht viel tijdens een moeilijke turnoefening en hij met mijn moeder naar Groningen verhuisde, zodat zij in een stomerij kon werken tegen een merkwaardig en uit de tijd geraakt vergoedingssysteem, namelijk dat zij alleen geld kreeg als er betalende klanten kwamen, en mijn vader stond achter de toonbank van een slijterij, omdat hij niet bleek opgewassen tegen de baan waarvoor ze oorspronkelijk naar Groningen waren gekomen,
| |
| |
en ze hadden hem ook al, alleen omdat hij van zo ver kwam, meteen in het eerste elftal van de voetbalclub gezet, puur uit exotische sentimenten bleek later, want hij werd al snel teruggezet in het vijfde.
Ik weet niet of het waar is dat mijn vader op deze wijze zijn gebit is verloren, ik heb er nooit naar gevraagd, want ik respecteerde het trauma van deze jonge turner, die niet goed genoeg was voor het eerste van een amateurclub en ook niet voor een administratieve baan op een notariskantoor maar nu wel een winkel dreef in huishoudelijke artikelen in Emmen met twintig personeelsleden en enkele meewerkende familieleden, want wie weet wat voor een prothese hij in die tijd, als 18-jarige jongen uit een veenkoloniaal dorpje in Zuidoost-Drenthe, in een tijd dat er geen veen meer was en men werk trachtte te vinden waar men kon, en hij het geluk tegemoet probeerde te komen, precies in deze kwetsbare periode van het leven dus, we spreken over iemand die op zijn achtste zijn vader verloor, een man aan wie hij geen enkele herinnering meer draagt, in zijn mond heeft moeten dragen: misschien was die wel van hout! Naar buiten toe snijden gezinnen de werkelijkheid af als een volkorenbrood, het gaat plakje voor plakje, tot er kruimels resten en mensen de afspraken van onderlinge verstandhouding nog steeds niet willen herzien. Deze man, met in zijn aantrekkelijke gezicht, met zijn goudblonde haren en donkerbruine ogen, deze voor dorpsbevinden ontwikkelde man - zijn jongste broer ging naar de universiteit - droeg in dat frisse gezicht een prothese van hout en hij ontmoette mijn moeder en ze zijn getrouwd. Zij was een lieftallige vrouw. Ze had zwart haar, een donkere huid en lichtblauwe waterogen, en zij kwam uit een groot, armoedig gezin dat zijn dochters het liefst zo vlug mogelijk onder de pannen zag, als de huwelijkskandidaat maar katholiek was en een baan kon vasthouden. Zij zag deze schichtige man zich uit het land van Oz onhandig op het tuinpad begeven, en ze kende hem wel, hij was twee of drie jaar ouder dan zij en hij deed altijd een beetje nuffig over zijn jongste broer die naar de universiteit ging, als mannen met een NRC op de huishoudbeurs, met in zijn gezicht een blankhouten prothese, en deze mensen zagen hun situatie. Hij was er zich van bewust dat zij voor het raam stond te kijken hoe hij het tuinpad opliep en dat ze in haar zij werd geprikt door haar zussen terwijl haar vader vanachter zijn krant een ongeinspireerd commentaar maakte op de geloofsovertuiging van alweer een nieuwe kandidaat, er sliepen in zijn huis acht huwbare vrouwen tegelijk, de arme man dronk er een borrel te veel door, en zij was zich ervan bewust
| |
| |
dat deze houten klaas, met zijn een beetje doorzichtige en transparante arrogantie, er als Don Quichote om vroeg: neem deze mantel van mijn schouders, schoonheid, ik zal u beschermen, hoewel ik met mijn houten mond op mijn tegenstanders waarschijnlijk een wat ongetrainde indruk achterlaat. En zij heeft met een katholiek soort royaliteit, het soort waarmee men, tenzij redelijk netjes nageleefd, opvallend vredig sterft - haar hart met deze kwetsbaarheid gevuld. Zij heeft haar jurk op hoogte van haar dijen vastgenomen, terwijl ze met wiebelende borstjes op hem toesnelde. Op het tuinpad hebben ze elkaar de liefde bekend. Hij zette zijn handen op haar smalle heupen. Zij legde zachte, melkbleke polsen op zijn schouders en kantelde haar gezicht een beetje. Ze kusten elkaar. ‘Auwe,’ zei mijn moeder.
Ik keek naar de kaken van Ko, die enorme, genadeloze kaken van de man die 's ochtends een portie babi pangang op een knäckebrödje als ontbijt gebruikte, deze allesverslindende kaken, het leek alsof ik al snel aan de beurt zou zijn voordat de hele wereld tussen de kaken van Ko zou verdwijnen, zodat van het universum alleen Ko zou overblijven, onbenullig lachend op zijn tuinstoel. Ik panikeerde, zoals toen ik me vastgreep aan de kiezels van het strand waarop ik de hele avond ontspannen had zitten blowen terwijl ik de maan opeens ontzettend snel vond bewegen, zo bang was ik om van de wereld te vallen. Ik wilde allang naar huis, maar toch liet ik hem zijn boterhammen met koude hutspot vermalen, hem zijn middagpauze tot de laatste seconde uitgenieten, interesse tonend voor zijn vervelende gereformeerde leven, zijn a-seksuele bestaan, zijn voorkeur van bulk - zowel in zijn ethiek als op zijn boterham - en wachtte tot hij klaar was met zijn doorzichtige en tweeslachtige spel: zijn vrouw laten zien hoe goed hij lag bij het gezin van de baas en tegelijkertijd de gelegenheid misbruiken om zoveel mogelijk boterhammen met hutspot op te eten. En ik kon er niets van zeggen, want ik wist hoe blij mijn ouders waren als ze tegen elkaar konden zeggen dat ik Ko met de bestellingen had geholpen. Konstantin Dimitrisj Lewin deed er een hele Anna Karenina over om zich het geluk van arbeid eigen te maken, maar ik hoefde de winkel maar in te lopen, ons gezin begon bij de kassa, of men gaf mij een klusje: oud papier verscheuren, het magazijn opruimen, een skelter of een tuinset in elkaar zetten, Ko helpen met de bezorgingen, en daarvoor mocht ik elke eerste zaterdag van de maand een elpee kopen van mijn vader. Elke dag ging ik
| |
| |
naar de hoek van de straat, naar Musifoon, om aan een barretje te zitten met een pick-up en een koptelefoon, daar mocht je ongestoord naar muziek luisteren, de hele dag als je wilde, ik wel tenminste, er waren er ook die niets goed konden doen bij het personeel. Vooral de bak met ‘new releases’ vond ik magisch, hoewel ik geen letter van die woorden begreep, misschien was het mijn eerste Engels of misschien omdat ik de platen in die bak de mooiste vond, waarschijnlijk was het een combinatie van die twee; u moet begrijpen, in de plaats waarin ik ben opgegroeid vangen mensen niet gemakkelijk Engelse woorden op, hoewel ik moet toegeven dat mijn vader na afloop van films altijd alle namen van de aftiteling hardop oplas. Vooral de Franse vond hij ontzettend leuk om hardop op te lezen. Zelfs als wij met zijn vieren minutenlang riepen dat hij er onmiddellijk mee op moest houden, ging hij er prinsheerlijk mee door, en er stonden in mijn jeugd altijd opvallend veel namen op de aftiteling, dat kon best wel wat minder, want welke idioot ging al die honderden namen lezen van mensen die hij toch niet kende en die belachelijk vlug en in zeer kleine letters voorbij kwamen geraasd.
Dat moet de man zijn om wie Ko op zijn sterfbed in de intensive care van het Scheperziekenhuis van Emmen ijlend heeft geroepen. Hij kon om alles roepen, hij kon om zijn moeder roepen, hij kon om zijn vrouw en kinderen roepen en hij kon om hutspot roepen. Maar dat deed hij niet. Hij riep om mijn vader. Bij ons thuis werden twee verhalen over Ko verteld en herverteld en herverteld - hoe komt het trouwens dat mensen die elkaar goed kennen elkaar steeds dezelfde verhalen vertellen? Het lijkt erop dat ze het voldoende vinden om elkaars stem te horen, dat geliefden genoeg hebben aan elkaars klanken, vertrouwen wekkende klanken van luisterbare woorden, het lijkt er sterk op dat er een mysterieus soort onbewuste communicatie plaatsgrijpt tussen ware geliefden, heel mooi eigenlijk, als je er even bij stilstaat, het is het groeidiamantje waarmee de natuur de liefde beloond, hoewel het ook vervelend was om de hele dag naar dezelfde verhalen te luisteren. Het ene verhaal ging over het feit dat Ko in zijn eentje een portie babi pangang op at en dat wij thuis met zijn vijven aan één portie voldoende hadden. Dit werd op zaterdag verteld als we babi pangang aten en mijn vader zoals elke zaterdag na het eten op een paar rijstkorrels wees en zei: ‘Moet je toch eens kijken, we hebben zelfs nog over!’ Het tweede verhaal ging erover dat Ko op zijn bed in the inten- | |
| |
sive care ijlend om mijn vader had geroepen. Mijn vader trok haastig zijn jas aan en kreeg over de drempel nog een opmerking van mijn moeder achterna, een tip, een advies, iets dat hij zeker niet mocht vergeten. Ze hadden Ko in het leger een injectie toegediend, een mix of een cocktail noemden ze het thuis, en daarvan was hij doodziek geworden en in coma geraakt. Mijn vader is naar het ziekenhuis gereden en hij heeft de hele nacht aan het sterfbed van Ko gezeten. Tegen de ochtend kwam hij geslagen thuis. En ik keek naar die kaken, dat koude hutspot vermalende hoofd, zijn onbenullige vrolijkheid en ik geloof dat ik de angst leerde kennen die met vervreemding gepaard kan gaan, ik kwam erachter dat je volledig kunt vervreemden van een grote, forse, zwetende man die helemaal opgaat in een laag koude hutspot, en ik geloof dat het de eerste keer was dat ik mij beledigd heb gevoeld zonder dat iemand woorden had gebruikt, vernederd eigenlijk, ik zag echt alleen maar kaken en hutspot, ik hoorde alleen maar kaken en koude hutspot en ik voelde angst en vernedering. Ik werd boos want ik was de zoon van de man om wie hij om had zitten roepen op zijn zogenaamde sterfbed, en als eerstgeboren zoon van deze winkelier had hij respect voor mij moeten tonen, het tegendeel eigenlijk van het gedrag waarmee hij me nu kwelde en hij had mij dus nooit op een stoel in zijn tuintje in Bargeres mogen zetten om toe te kijken hoe schunnig hij met hutspot tekeer ging en ik voelde een levensles in mij opkomen, eentje die ik tot vandaag met me meedraag, het is een gedragsregel voor mij en alle mensen: vergeet nooit om wie je op je sterfbed hebt geroepen.
We waren om tien uur begonnen, een zaterdagochtend dat het voetbalseizoen was afgelopen en mijn vader had gezegd: ‘Dan kun je Ko mooi helpen met de bestellingen.’ Van alle merken tuinstoelen die er in onze winkel werden verkocht, het was echt een hype op een gegeven moment, het was mijn eerste hype, ik leefde nog niet in het besef dat er hypes bestonden, laat staan dat ze verdwenen en de markt voor tuinstoelen ooit verzadigd zou raken, zo verschrikkelijk veel tuinstoelen werden er verkocht, ze stonden gestapeld in het magazijn tot aan de plafonds, elke drie dagen kwam een grote vrachtwagen, mijn vader sprak van trailers om de hoeveelheid aan te geven, en er kwamen twee trailers elke drie dagen, ze gingen met honderden de deur uit, iedereen wilde tuinstoelen kopen, je had ze in soorten en maten en veel merken, van al die merken kan ik mij nog eentje herinneren: ‘Le Jardin’. Ik weet niet waarom; misschien omdat
| |
| |
het een Franse naam was en misschien wel het eerste Franse woord dat ik leerde, of misschien, en dat vind ik nog het engste, dat ik de tuinstoelen van Le Jardin de mooiste vond. Ik moest de tuinstoelen uit het magazijn halen en de bus inladen. Ko zelf zou intussen even de winkelmeiden instrueren: tijdens zijn afwezigheid mocht er natuurlijk niets mis gaan, en ik kreeg de bestelbon en ging aan het werk. Ik heb me nooit afgevraagd wat het verhaal van de tuinstoelen was, ik heb me nooit voorgesteld dat er zich ooit een wereld moest hebben afgespeeld zonder kunststof tuinstoelen, dat er ooit een moment zou komen dat de kunststof tuinstoel verleden tijd zou worden, dat de gretige kopers van vandaag op een dag de tuin in wandelden en een onprettig gevoel zouden krijgen van het tuinmeubilair, ik beschouwde de tuinstoelenmarkt als een gegeven; iets dat ik, terwijl ik zit te typen, nu dus, nog eens met het leven zou willen doen, het leven als een gegeven te zien, een aanname, een axioma onder de geschiedenis van mijn gemodder, maar goed, dat was misschien iets voor later; voorlopig stelde ik mij geen vragen over de tuinstoelen, maar zette vier grote, in strak en hard plastic verpakte tuinstoelen op de vloer van het magazijn. Ik zette ze per twee op een steekkarretje en reed ermee naar de achterdeur. Bij de bestelbus, door Ko vanochtend op de stoep geparkeerd, kwam ik erachter dat ik de autosleutels niet bij me had. Ik liep terug door het magazijn naar de winkel en zag dat het druk was in onze winkel, een zaterdagse drukte, en ik kon Ko niet vinden. Mijn moeder was bezig met een klant - misschien had de klant om ontzettend veel informatie gevraagd, want mijn moeder praatte honderduit tegen de klant, ze vertelde een verhaal over een klant die een paar weken geleden dezelfde fluitketel had aangeschaft en er nog elke dag plezier van had, dat kwam hij volgens mijn moeder nog wekelijks bevestigen. De klant, meestal waren het er overigens twee, een stelletje in winterjacks, want in de plaats waar ik vandaan kom, stikt het werkelijk van de winterjacks - er staan in ons stadje vele fabrieken en allemaal geven ze in plaats van kerstpakketten dezelfde winterjacks cadeau, als puberende jongens praatten wij eerlijk gezegd nogal denigrerend over mensen die deze winterjassen ook daadwerkelijk gingen drágen, dat moesten zeer onbenullige mensen zijn, dachten wij, die tegen hun familie zeiden, telkens als ze het jack aantrokken en de kwaliteit van de opvoeding in dikke lagen van het gezichtje van een dochter viel: ‘Laat ze maar lachen, ik heb het tenminste lekker warm.’ En dat stelletje kreeg geen woedeaanval en begon niet tegen mijn moeder te schreeuwen: ‘Maak dat de kat wijs!’, maar keek
| |
| |
elkaar in de ogen en zag dat het goed was; als die andere klant werkelijk zo tevreden was met de aankoop, dan wilden zij er beslist ook een. Ik heb nooit begrepen waarom mijn moeder trek had om steeds dezelfde verhalen tegen mensen op te hangen; ik stond er dan ook met een mentale weerzin naar te luisteren, vooral ook omdat Ko elke zaterdagochtend vergat om mij de autosleutels te geven en ik hem elke zaterdagochtend dus niet meer kon vinden en ik ook elke zaterdagochtend de hele winkel door moest, zonder veel succes natuurlijk, want Ko ging als een razende door de winkel, er waren in onze winkel twee verdiepingen, een stuk of vier magazijnen, twee kantines, toiletten, kantoortjes en ook stond Ko weleens rustig op straat te kletsen met de buurman, iemand die bij de ijzerwarenwinkel een zelfde soort functie als Ko bij ons bekleedde: ook hij woonde in Bargeres en ook hij vond de lunchpauze het mooiste moment van de dag, en overal, in de hele winkel, er waren overal trappen en gangen, stonden mensen in blauwwit gestreepte bedrijfspolo's aan wie ik wilde vragen: ‘Heb je Ko ook gezien?’ en dan keken die mensen mij niet aan, ze waren namelijk met een klant in gesprek, en als ze met een klant in gesprek waren bestond de wereld niet meer. Ik stond daar een tijdje met hangende schouders naar het verhaal van mijn moeder te luisteren en zag hoe graag die klanten in de leugen liepen en ik vroeg me af hoe het mogelijk was dat er mensen bestonden die zo gemakkelijk gerust te stellen waren, het waren er namelijk echt ongelooflijk veel, we hadden een grote winkel en op elke vierkante meter stond altijd iemand die gemakkelijk gerustgesteld kon worden, zo van: doe geen moeite, twee woorden en ik verander in een gelatinepudding. Ik voelde alleen verveling, moedeloosheid, en ik nam de gemakkelijk gerust te stellen massa winterjacks waarmee onze winkel dagelijks volstroomde, als een gegeven. De klanten keken elkaar aan en wisselden de zachte blikken uit die mensen uitwisselen zodra ze gerustgesteld zijn en weten dat de geliefde ook helemaal is gerustgesteld. Daarna keken ze mijn moeder aan en zeiden dat ze graag tot aanschaf van de fluitketel over wilden gaan. Mijn moeder zei dat ze onmiddellijk even helemaal speciaal voor deze klanten naar het magazijn zou gaan om een exemplaar te gaan halen, het kon wel even duren, want in het magazijn was het een chaos, en ook zat het er dik in dat de bewuste fluitketel helemaal niet in voorraad was en het stelletje dus voor niets naar onze winkel was gekomen. Nu denk ik dat dit mijn moeders wraak was op het gemak waarmee de klanten gerustgesteld konden worden, er was geen lol aan zo gemakkelijk ging het,
| |
| |
ze was een ervaren vakvrouw, zonder dat ooit iemand eens appelleerde aan haar mogelijkheden, maar toen voelde ik alleen verveling omdat ze geen drie seconden kon vrijmaken voor mij, omdat ze bezig was voor de miljoenste keer in haar leven op exact dezelfde wijze een stelletje winterjacks een fluitketel aan te smeren, terwijl die klanten allang overtuigd waren, die kochten die ketel toch wel, want die fluitketels waren echt enorm populair, ze gingen als warme broodjes over de toonbank, iedereen wilde elk product uit onze winkel ontzettend graag kopen. Ze maakte zich los van de klanten om zogenaamd naar het magazijn te spoeden om de laatste prachtketel in voorraad uit handen te redden van een andere verkoopster die zojuist op een paar meter afstand met hetzelfde lulverhaal twee andere onbenullige winterjacks een fluitketel aan stond te smeren. Ik wist dat dit een kans was om mijn moeder te vragen waar Ko zich ophield en dat mijn moeder dan zou antwoorden: ‘Ja, net zag ik hem nog. Vraag het anders maar even aan Anneke.’
Anneke wist niet waar Ko was. Ze had hem zien lopen, ja, dat wist ze zeker, maar of het een kwartier of drie weken geleden was gebeurd, wist ze eigenlijk niet, ze had namelijk juist drie klanten gehad die om hetzelfde product hadden gevraagd, een nieuwe blender van Brabantia, die al wel in de folder had gestaan maar nog niet was geleverd door de fabrikant, ze had erover gebeld met het hoofdkantoor, en daar konden ze haar niet verder helpen, ze was dus dringend op zoek naar mijn vader, trouwens, kon ik mijn vader niet even opzoeken, hij was waarschijnlijk op kantoor, maar als 'ie daar niet was moest ik het maar even aan mijn moeder gaan vragen. Mijn vader was niet op kantoor. Mijn moeder vroeg of ik eindelijk eens wilde ophouden met haar met iedere kleinigheid lastig te vallen en gaf de fluitketel beschaamd aan het stelletje winterjacks, dat nu al een uur op dezelfde plek naar een fluitketel stond te kijken in welke ze allang geen zin meer hadden om te kopen, maar ze konden nu natuurlijk niet meer terug en ze hadden het trouwens al behoorlijk warm gekregen in die winterjacks, de ritsen gingen open en de vermoeidheid sloeg hen om de ogen. En toen ik buiten kwam, zat Ko al in de bus. Hij had het stuur vast en toeterde ongeduldig. En ik wist gewoon zéker dat hij zou zeggen, zodra ik ingestapt zou zijn: ‘Heej slome, jíj zou de bus toch inladen?’ |
|