Bunker Hill. Jaargang 7 (nrs. 23-28)
(2004)– [tijdschrift] Bunker Hill– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
[pagina 5]
| |
Met enige trots presenteert de redactie van Bunker Hill het dubbele zomernummer van 2004, waarin u stof tot dromen zult vinden om zon, buitenlucht en culturele komkommertijd te kunnen doorstaan. Bij bepaling van de definitieve inhoud van dit nummer kwam de redactie tot de conclusie dat er enkele verborgen kruisverbindingen tussen de verschillende artikelen te vinden zijn. Niet alleen namelijk spreekt Hafid Bouazza over zijn vroegste heldenverering en eerste literaire schreden in onze serie Schrijversvertrekken, ook schrijven Guus Luijters en Ramsey Nasr over hun al dan niet schroomvallige pogingen hun respectievelijke idolen te benaderen. Tonnus Oosterhoff doet net als Bouazza gedetailleerd verslag van het schrijfproces in het dagboek dat hij voor ons bijhield tijdens het werk aan zijn ‘Verhaal zonder voortgang’. Een spiegel van Oosterhoffs gewaarwordingen troffen we aan in de gedichten van Mark Strand: ‘Als iemand een gedicht afmaakt / zal hij baden in het blanke spoor van zijn passie / en door het witte papier worden gekust.’ Daarbij vergasten we u nog op een gloednieuw verhaal van Kevin Canty (een wereldprimeur, want ook in de VS verscheen het nog niet), een blik door de ogen van het kind dat Abdelkader Benali voor zich zag, en op zomerse relatiedrama's van Walter van den Berg, Peter Middendorp en Bob van der Burg, op jonge poëzie van Jan Willem Anker, Sjeng Scheijen en debutante Saskia Waterman en op nieuwe exemplaren uit Gummbah's net niet verschenen bibliotheek. Anjet Daanje wedijvert met Patrick Süskind in een verhaal over paddenstoelenaroma's. Overigens blijkt dit nummer ook een verborgen binnenrijm van etenswaren te bevatten; van koude hutspot, vis- en kattenvoer en babi pangang tot zeevruchtenrisotto en bonbons. Al met al, dunkt ons, voldoende proviand voor een lange zomer. |
|