(red.)
In de vijf jaar dat het ‘tijdschrift met literatuur’ Bunker Hill bestaat, heeft het zich laten kennen als een aantrekkelijk en eigenzinnig blad dat ruimte biedt aan zowel beginnende schrijvers en dichters als aan de meer gevestigde auteurs. Inmiddels heeft de redactie, die vanaf de oprichting bestond uit Jasper Henderson, Menno Hartman, Lolies van Grunsven en Daphne de Heer, besloten om na het maken van tweeëntwintig nummers het blad over te dragen aan een nieuwe groep mensen.
Vanaf dit dubbelnummer is Bunker Hill in handen van Maartje Somers, Dirk-Jan Arensman, Martijn Mertens, Caroline Mulder, Victor Schiferli en Vincent Overeem (redactiesecretaris). De oude koers zal beslist worden doorgezet in de geest van het blad, met veel verhalen en gedichten van nieuwe talenten, maar de redactie wil toch ook, zoals het een nieuwe redactie past, meer doen dan alleen voortzetten.
Zo is er een rubriek met interviews in het leven geroepen, de zogenaamde ‘Schrijversvertrekken’. In elk nummer zal een Nederlandse auteur langdurig ondervraagd worden omtrent zijn opvattingen over het schrijven. Hopelijk zal dit een bijzondere reeks worden, waaraan jonge en beginnende schrijvers inspiratie kunnen ontlenen. Marcel Möring, die momenteel de laatste hand legt aan zijn nieuwe, grote roman Dis, is de eerste in de rij.
Ook nieuw in Bunker Hill zijn tekeningen van de hand van Erik Bindervoet, en een serie van cartoonist Gummbah met zelfontworpen boekomslagen van ‘net niet verschenen boeken’, met fragmenten uit de betreffende titels. En ten slotte is het tijdschrift letterlijk in een nieuw jasje gestoken.
Wat Bunker Hill nog steeds niet wil zijn is een pretentieus tijdschrift met vastgeroeste literatuuropvattingen. Kwaliteit is de eerste en enige afweging bij het selecteren van de bijdragen. Er is veel poëzie in dit nummer te vinden, van meer en minder bekende namen. Er is het korte verhaal van een vergeten Franse prozaïst en er zijn twee voorpublicaties, van een Vlaming en een opmerkelijke Amerikaanse debutant.