doet,’ zei Boris. ‘Ze zijn alleen in je geïnteresseerd zodra je overlast veroorzaakt.’
En dat is precies wat we gaan doen, een beetje overlast veroorzaken.
Hij zegt dat ze ons nooit te pakken krijgen, omdat niemand ons kent.
‘Het wordt pas link na drie, vier keer, dan herkennen ze de patronen en gaan ze je in de gaten houden.’
Dat zegt-ie allemaal. En dat je geduld moet hebben. Gewoon op de zak met geld gaan zitten tot de storm is overgewaaid.
‘Daar gaan ze meestal de mist in, zodra het achter de rug is gaan ze de grote jongen uithangen in het café.’
Maar dan begint die grote politiemachine volgens hem pas te draaien.
‘En als ik nu in paniek raak?’
‘Je raakt niet in paniek, klootzak,’ brieste hij. ‘En als het gebeurt, denk dan aan iets wat je kalmeert.’
‘Zoals wat?’
‘Weet ik veel, iets rustigs of iets moois. Voor mijn part denk je aan die verzameling modelvliegtuigjes van je.’
Hij vindt het ontzettend kinderachtig die vliegtuigjes, maar hij heeft wel gelijk, als ik die vliegtuigjes maak word ik ongelooflijk rustig.
We rijden het dorp in. Boris weet de weg. Hij parkeert de brommer om de hoek met de neus in de richting van de vluchtroute. Hij opent de tas en drukt mij een varkensmasker in mijn hand.
‘Onder je jas. Luister, ik doe het woord. Jij houdt ze onder schot, verder niets. Zij zijn bang, wij beheersen de situatie. Binnen twee minuten zijn we verdwenen. Een fluitje van een cent.’
Ik knik een paar keer. Voor ons gaat een man met een koffertje de bank in. Boris draait zich om en loopt achter hem aan. Ik steek een hand in mijn jaszak en leg mijn vinger om de trekker.
Verderop komt nog een man aangelopen. Boris kijkt me dwingend aan, zet zijn masker op en opent de deur. Ik kijk nog even om. Aan de andere kant van de weg stopt een auto. Een vrouw stapt gehaast uit en komt onze kant uit.
Boris trekt me mee, de deur door. Ik haal de revolver te voorschijn en probeer uit alle macht te denken aan mijn modelvliegtuigjes.