| |
| |
| |
Sirkka Turkka ∼
vertaling: adriaan van der hoeven
De sterren lijken weer een huilerige ballade, en iedere avond
stemmen de honden hun gebarsten violen.
Ik geef het verdriet geen ruimte,
laat het niet dichtbij komen.
Duizend meter sneeuw op mijn hart.
Ik mompel veel in mezelf, op straat
Ik zie mezelf soms in het voorbijgaan, met een hoed op, prima voer
voor de wind, en een scheve gedachte.
Ik praat over de dood als ik het leven bedoel. Gooi m'n papieren
door elkaar, heb geen enkele theorie, alleen een vloekende hond.
Als ik om een borrel vraag, krijg ik een ijsje,
misschien ben ik toch een Spanjaard, met zo'n lage
ik ben niet van hier, denk ik.
Ik zweet, probeer te praten, af en toe
Bijna meer dan dat ik moet sterven betreur ik dat ik geboren ben.
is duizend meter sneeuw op mijn hart.
Uit: Mies joka rakasti vaimoaan liikaa (De man die zijn vrouw te zeer beminde, 1979)
| |
| |
Voordat de dood zelf komt
schildert hij de dennenstammen
Hij heft de maan ten hemel, de heldere maan,
op zijn kant, als een oude pan
waarvan het emaillen licht afbladdert.
Boven dit huis, waarboven
En in de omarming van wisselende waterstromen
bereidt het huis zich traag, helemaal op zichzelf,
En lang voordat de dood komt,
gaan de maanbergen op en onder
boven dit piepkleine huis, dat een thuis was,
ineengedoken, nauwelijks hoorbaar ademend.
De nacht draait in zijn scharnieren, de maan vertrekt,
Ik sla een kruis op de deur en op de muur,
in de sneeuw en op de stam,
ik ontsteek een kruis van was
In de nacht zit de ene golf de andere na,
in de nacht, het getij van de sneeuw.
In de nacht bollen de kussenslopen, de geurige kussenslopen
en de lakens op tot zeilen, in afwachting,
op reis van de borstkas naar de aarde,
naar de dreunende, bevroren aarde.
roep je niet naar de grens.
Laat het hart rollen als de kleedjes
voor de deur, laat het stralen
als anjers tegen een huid van sneeuw.
| |
| |
Bereid ook jij je voor, kleine struik,
die met zwarte vlammen aan mijn raam likt.
Maak je klaar en wees bereid.
Hij drukt je aan zijn borst.
Zonder woorden verklaart hij het wiegenlied van je jeugd,
dat hij je brengt vanachter je gebogen gestalte,
Hij legt het geschenk in je kinderhand, het geschenk
waar je met wazige blik naar blijft kijken.
Hij schenkt je dat lied dat je al vergeten dacht te zijn.
Zijn schouders en borst zijn met bloemen bedekt.
Hij is hol, opdat hij de mens helemaal kan nemen.
Hij pakt je bij de randen vast.
hij probeert je te begrijpen.
En dan heeft hij je begrepen.
Hij spijkert je ogen open,
het geraas van het leven ontsnapt.
En jij kijkt, niet meer naar mij,
maar door mij heen, achter mij,
rondom het piepkleine huis.
Uit: Vaikka on kesä (Al is het zomer, 1983)
| |
| |
Het leven is een wankelend huis in de wind, waar langs de muren en de trap hop slingert, het lachen een snel snikken.
Het huis moet snel verkocht worden voordat het instort, in de kamers klinkt al vreselijke taal.
Wat verlang ik soms naar je, als de bliksem de hemel bedekt, je bent als Venetië in december, als het regent.
Je hals is een schuurdeur, een kerkmuur, hoger wordt hij smaller, als je hem van onderen bekijkt, als je op de ladder staat, een spijker in de muur slaat.
En ook de spijker reikt tot in de hemelen en de hemel tot in het oneindige, dit houdt nooit op, een mes is nu door het hart geslagen zoals de spijker door de hemel.
Deze huizen moeten verkocht worden, de gebouwen, dacht ik, en hoe bij Sannäs de kippen altijd over de weg lopen en de populieren in de rij staan als vrome jongetjes.
Uit: Tule takaisin, pikku Sheba (Kom terug, kleine Sheba, 1986)
|
|