| |
| |
| |
Sevtap Baycili
Proloog met Paul
Paul zei dat hij ooit in Istanbul is geweest. Hij zag daar de sporen van een kosmopolitisch leven, een cultuur die er nu niet meer is. Bedoelde hij dat mijn stad, Istanbul, geen kosmopolitische stad is? Hij vertelde enthousiast wat hij gezien had en waar hij was geweest. Ik kon me daarom goed voorstellen welke indruk zijn Turkse vrienden hem van de stad wilden geven. En ook wat ze hem allemaal hebben verteld.
Ze hebben met Paul een ritueel gevolgd van vaste routes. Ik weet zelfs welk stukje geschiedenis hem tijdens de tour verteld is, welke versie daarvan en op welke toon, bij welk mooi uitzicht. Dit soort mannen houdt niet van de toeristische route die gewone Europese toeristen zonder klagen keurig volgen, die moe, maar wel onder de indruk van mooie uitzichten, elkaar helpen bij het nemen van de foto's. Zij die hun avontuur in de stad, met zichzelf in de hoofdrol, op foto's - meestal met zichzelf op de voorgrond - willen vastleggen. Als gids van een man als onze lieve Paul moet je ervoor zorgen dat hij het gevoel krijgt dat zijn ervaringen in de stad met diepere inzichten te maken hebben, zodat hij iets meer, iets essentieels van de stad te weten denkt te komen; dat hij iets ziet, iets snapt dat bijna alle toeristen moet zijn ontgaan.
Volgens Paul was het dus de kosmopolitische levensstijl waardoor de stad ooit gekenmerkt was. Maar is hij eigenlijk ook een van hen die, als ze ergens in Istanbul de weg kwijtraken, eigenwijs en onwetend aan mensen die grappige vraag stellen: ‘Waar is het centrum?’ istanbul is geen stad, officieel niet. Het is een Metropolis. Het heeft geen centrum, ook geen centraal station.
Ik moet toegeven dat ik niet zo aandachtig naar hem geluisterd heb. Ik keek hem verbaasd aan, ik was eigenlijk niet in staat te luisteren naar zijn
| |
| |
verhaal over Istanbul, dat ik maar al te goed kende. Ik zag in mijn denken mijn leven daar, dat lang geleden tot een eind gekomen is, en dacht treurig over de jaren die op dat eind volgden. Verbaasd omdat ik nog leefde, nadat ik een compleet leven met begin en eind achter de rug had, dat met mijn geboorte begon en duidelijk afgerond was met een lachwekkend sentimenteel afscheid. Tranen in de ogen, een misselijk gevoel in het lichaam. Afgesloten met een zin die met veel moeite de woorden in bedwang hield die onder zijn bevel stonden. De woorden van mijn moeder, in een door mij overbodig uitgesproken zin. Onder de toon van de overbodigheid verborg zich het gevoel dat die dag boven de stad hing.
De tranen waren van beiden. Ook de buren kwamen kijken. De jongere buren stonden verdacht dichtbij, bijna op de drempel van het huis, de plaats van het afscheid. De oudere buren keken ontroerd vanuit de ramen hoe mijn moeder me opmijn ogen kuste. Ze zwaaiden hartelijk naar me, ononderbroken, gedurende mijn in slowmotion uitgevoerde afreis.
Ze zeggen dat een mens een moment voor zijn dood in een onmogelijke vaart zijn leven ziet voorbijtrekken. Zijn eigen leven verschijnt in een flits als een film voor zijn ogen, zijn verleden, zijn kindertijd, zijn jeugd, de eerste kus, zijn geliefdes, alles wat hij meegemaakt heeft, wat hem allemaal overgekomen is trekt voorbij de ogen. Hij ziet dat zijn leven zich herhaalt voordat het voorbijgaat in een ogenblik. Alsof een leven in een ogenblik valt in te passen.
Ik denk daarom dat misschien een stervende man me begrijpt wanneer ik over mijn verbazing praat. Hij ziet ook zijn verleden, zoals ik mijn eigen leven sinds jaren zich voor mijn ogen zie afspelen. Hij heeft een paar seconden tijd. Ik heb bijna een mensenleven. Voelt hij zich ook meer levend dan ooit? Juist dat gevoel maakt dat je door niets en door niemand bent af te leiden. Want je geniet van de herinneringen, van je eigen verhaal, van je eigen leven en je laat jezelf meeslepen door het verhaal, geboeid door het verleden, ook wanneer het werkelijk een saai leven is geweest, helaas, terwijl je beseft dat het eind van het verhaal je eigen einde zal zijn.
Is het zo dat de stijl van je eigen verhaal een levensstijl zou moeten zijn, wanneer het verleden in je denken zich als voltooid voordoet? Herinneringen dichtgevroren. Afgesloten, zonder conclusie. En de taal, wat moet je met de taal die slechts beelden kent en iedere zin overbodig
| |
| |
maakt? De taal van mijn moeder. Haar levensstijl. Daar in Istanbul, nog steeds aan de gang en het draagt de sporen van een Kosmopolitische levensstijl.
De stad is verkracht door de mensen die daar wonen. Geruïneerd, omdat te veel mensen, te veel mensen uit te veel verschillende culturen daar gingen wonen. De vreemden van de stad, de nieuwkomers aan wie niemand leerde hoe je van een stad moet houden. Niemand van de mensen die daar al lang woonden, die wisten hoe je van een stad kunt houden. Omdat niemand ze verteld heeft hoe zwaar de straf is voor een liefdeloos leven en hoe bitter de wraak van een stad kan zijn. Als de mensen niet van de grond onder hun voeten houden, de grond waarop ze hun huizen bouwen, dan heerst in de huizen slechts onrust. Je moet van een stad houden. Of van een land waar je een nieuw leven begint. Of waar je leven ooit begonnen is.
De levensstijl van mijn stad of de schoonheid ervan bestaat niet meer. De natuur is vervuild. De zee is vervuild.
Een cirkel van vierhonderd meter doorsnee, mijn wijk - in Feneryolu wonen nu 28 000 mensen. Het riviertje dat dwars door de wijk stroomde en vroeger Kubagalidere (riviertje met kikkers) heette, heette een tijdje bokludere (riviertje met stront). Ik heb laatst gehoord dat het nu in een betonnen reuzenbuis onder de grond stroomt, als de hoofdader van het rioleringssysteem. In de voortuin van het kleine appartementengebouw met vier verdiepingen, het hoogste van zijn tijd, staan nu chique auto's te koop. De bloemen, vooral rozen, kleine pruimenbomen, abrikozen en de vijgenboom in de voortuin waar we niet aan mochten komen, die zijn nu allemaal weg.
De laatste keer dat ik daar stond en probeerde te achterhalen hoe het vroeger was, twijfelde ik aan de precieze plaats van de vijgenboom waaronder mijn vader ons het verhaal van Eva en Adam vertelde: ‘en met de bladeren van deze boom hebben ze zich bedekt’. Toen kwam een opgewekte autoverkoper naar me toe in zijn driedelige Kosmopolitische verkoperspak en zei: ‘Mooi hè?’ Waarschijnlijk omdat er een glimmende auto te koop stond op de plek waar ik een vijgenboom zich een paar centimeters zag voortbewegen om op de precieze plaats van zijn wortel te komen staan die daar waarschijnlijk nog steeds in de grond lag te rotten.
| |
| |
Het ging allemaal illegaal. Ik ben voor die tuin daar helemaal naartoe gereisd om de gruwelijke plannen voor het betongieten tegen te houden. Maar ja, de eigenaar heeft veel geld in het project gestopt. Hij had zelfs een vergunning gekocht, van de gemeente.
De achtertuin is nu ook plat, een parkeerplaats geworden. Mijn moeder vertelde huilend aan de telefoon hoe kwaad ze was geworden toen ze zelfs de rozen voor de ramen gingen ontwortelen. Ze hebben met een mini-bulldozer in een uur tijd de tuin in een parkeerplaats omgetoverd. Ze heeft de grootste bomen weten te redden door voor de bulldozer te gaan staan. Je kunt eigenlijk zelfs de gevangenis in gaan, als je in Istanbul een boom omhakt zonder een vergunning. Maar ja, die koop je weer bij de gemeente volgens mij.
De democratie werkte de stad tegen.
Wie zijn toch deze mensen die zo roekeloos mijn stad verminken?
Het zijn mensen die ruimte eisen om te leven. Mensen die meestal niet in de stad geboren zijn, maar altijd ergens anders vandaan zijn gekomen. Ze hebben, toen ze kinderen waren, in de buitenwijken gewoond. In de wijken die voor mij toen verboden gebied waren. In de gecekondus (in de nacht beland), die beroemde zelfgemaakte huizen. Denkt u niet dat die huizen leken op de armzalige huizen in de sloppenwijken van Mexico City.
Alles is anders, eigenzinnig in Istanbul. Een gecekondu was, toen ik een kind was, meestal een appartementengebouw met twee of drie verdiepingen en in plaats van een dak een of meer onafgemaakt gelaten bovenverdiepingen. Op die eerste verdiepingen woonden de eigenaar van het gebouw en de huurders. Geld werd gespaard totdat er genoeg was om met bouwen door te gaan. Dat allemaal zonder bouwvergunning. De onafgemaakte bovenverdiepingen gebruikte men als kippenhok, of soms als ruimte voor het vee, - zelfs voor koeien, hoe kregen ze die beesten toch naar boven? - of om de was op te hangen. De bovenste verdieping was dan het terras - met planten, citroenbomen, kruidentuintjes - waar men de zomeravonden doorbracht. Dat hoorde je van grote afstand, het lawaai van de dronken mannen, hun vieze woorden en het gelach van de vrouwen dat door die mannen wel meteen zwaar afgestraft werd. Deze geluiden waren altijd vermengd met te luide muziek die de grappen volkomen onverstaanbaar maakte. Hun eigen muziek: Arabesk. Vaak liedjes over
| |
| |
een onbereikbare liefde, liefdesverdriet, het verloren zijn, verlaten zijn, eenzaamheid. Het zware leven en het zwarte lot.
Elektriciteit werd illegaal afgetapt. Het was toen heel normaal dat er in die wijken bijna elke dag een brand was, of dat er iemand doodging vanwege die gewoonte om gratis elektriciteit af te tappen.
Het zijn de mensen die nooit uitgenodigd werden om een kopje thee met ons te drinken in onze achtertuin onder de druiven, tijdens de zomeravonden.
De vieze en lelijke kinderen van toen die in bendes rondliepen, messen droegen, op straat gokten. Die naar zelfgemaakte geitenkaas roken, die zware geur waarvan we echt misselijk werden. Boos gooiden ze zomaar stenen over de hoge muur van onze tuin waarbuiten het spelen ons verboden was. Nadat een horloge en twee brillen tijdens zo'n aanval gebroken waren, besloten we iets te ondernemen tegen die kinderen, omdat wij vanwege deze incidenten te zwaar gestraft werden. Vader wilde absoluut niet naar onze verklaring of uitleg luisteren. Hij zei: ‘Onvoorzichtigheid moet altijd worden gestraft.’ Spelen onder een regen van stenen was niet leuk en vooral de onrechtvaardigheid van de toestand zat ons dwars. Vader zei ook vaak genoeg: ‘Je recht halen is je plicht.’ Wij mochten, besloten we, wel een oorlog voeren voor de rechtvaardigheid.
We mochten niet met die kinderen praten maar we kenden ze van school. We mochten niet met ze spelen. Ze waren niet welkom in onze tuin. Ze werden ‘vreemde kinderen’ genoemd. ‘Ze zijn jullie gelijken niet,’ zei vader, ‘slecht, onfatsoenlijk gedrag is besmettelijk onder kinderen, schoolkinderen leren veel van elkaar en daarom moeten jullie fatsoenlijke vrienden hebben.’ Maar ja, hij zei ook vaak genoeg: ‘Wat verboden is, is verleidelijk.’
We hebben de kinderen eerst netjes gevraagd waarom ze stenen naar ons gooiden. Als antwoord gingen ze nog genadelozer met die stenen gooien. Toen pas besloten we om de tuin te verdedigen, die we vanaf dat moment kale (burcht) noemden. En we wisten wel hoe. Een legertje van zes. Met uniformen. We hadden onze wapenuitrusting, een hoofdkwartier en een plan. Het begon met een verkenningstocht naar het verboden gebied en met spionage. Hoe konden ze die stenen zo ver gooien? Met
| |
| |
Sapan. Hun techniek hebben we verbeterd. Waarvandaan gooiden ze? Waar konden ze staan? Hoe wisten ze toch zo precies waar we speelden? Van het lawaai dat we maakten. Stilte dus op de plek waar we stonden en schijnlawaai om hun aanval te misleiden, tactiek dus. Een observatiepunt in de boom. En een aanval vanuit een voor hen volkomen onverwachte hoek. Non stop stenen gooien. Een echte regen. Onvergelijkbaar met hun manier. Zij moesten tijdens hun aanval stenen zoeken. Wij hadden al een berg stenen verzameld, tactisch opgesteld en een georganiseerd gooisysteem ontwikkeld, op de tel en zich verplaatsend volgens een schema, iedere keer een regen vanuit een andere hoek. Natuurlijk volgde de overwinning spoedig. Maar met een bittere smaak. Ze hadden een paar gewonden. We konden hun gehuil achter de muur horen. Geen gewonden bij ons, want we hadden schuilplaatsen en houten schilden.
De volgende dag ging ik met ze praten en ik heb ze ervan overtuigd dat er een eind aan onze oorlog moest komen. De vrede kwam snel en ik had tijdens de onderhandelingen wel een paar echt vieze woorden van ze geleerd.
Maar wat daarna? We mochten nog steeds niet met ze praten. Vrienden worden? Nee. Zelfs groeten was onbespreekbaar. Dat was verwarrend voor ze. Onbegrijpelijk. Hun idee, om onze krachten te bundelen en samen een offensief organiseren, tegen de kinderen van de buurwijk, was wel uitermate verleidelijk. Maar nog steeds, we mochten onze tuin niet verlaten. Zij waren vrij. Wij niet.
Ik kwam sommige van die kinderen vijftien jaar geleden of zo weer tegen. De ene was parketlegger, de andere loodgieter. Een jongen werkte als monteur bij een garage. Een paar jaar geleden zag ik ze allemaal weer. Toen hadden ze allemaal hun eigen zaken, een loodgietersbedrijf, een parketwinkeltje, een autobedrijf. Getrouwd, met vele kinderen. Kinderen met brillen, net als de leden van ons legertje van toen. Kinderen die studeerden, die lazen. Het leukste was dat ik nu wel met ze mocht praten. Die kinderen hebben me op een merkwaardige wijze, vol bewondering, vragen gesteld. Na even met me te hebben gekletst, besloten sommigen zelfs om filosofie te gaan studeren.
Kinderen van de loodgieter, van de parketlegger, ze hebben geen tijd om stenenoorlogen te voeren, ze hebben geen tuin te verdedigen. Waar niet gebouwd is, zijn nu parkeerplaatsen voor de auto's van de mensen
| |
| |
die in die hoge gebouwen wonen. Er is geen plaats meer voor een invasie, niets om een oorlog voor te voeren. Niets. Ook geen bomen. De bomen in onze tuin zijn wel gered. Maar toch, als die kinderen vanuit de ramen van de appartementen op de zoveelste verdieping hun gezicht en handen tegen de ruit drukkend naar beneden kijken, dan zien ze die bomen misschien, een groen vlekje op de grond waaronder auto's verborgen zijn. Ze noemen de tuin toch parkeerplaats.
Zij hebben de stad. Wij hebben die verlaten. De leden van ons legertje, ja, ik weet niet echt wat ze allemaal doen, waar ze nu zijn. Ik weet wel dat de helft niet meer in Turkije woont. We gingen uit elkaar. De ene ging naar Amerika, om haar Phd te halen in political sciences, dat weet ik nog, de andere naar de Sorbonne, kunstgeschiedenis, ik was zo jaloers op hem. Hij is nu waarschijnlijk al professor. De succesverhalen van de rest die ik vaak genoeg via mijn moeder hoor, vind ik niet meer te volgen. Ik vergeet wie nou wat deed en bereikt heeft. Ze komen heel af en toe naar de stad, een bezoek van een week, niet langer, net zoals ik. Ze kijken, zoals ik, of hun leven aangepast kan worden aan het leven van de stad. Het antwoord is nog steeds nee. Steeds overtuigender nee.
Stel dat iemand me vraagt waarom ik nu eigenlijk over de mensen van mijn stad, die vroeger stenen naar ons gooiden en als volwassenen bomen kappen om plaats voor hun auto's te scheppen, een onvriendelijk stuk schrijf waarin ik ook nog eens de steden noem waar ze oorspronkelijk vandaan komen, Hakkari, Ordu Diyarbakir, Trabzon, Hatay, Mardin, Agri, Kayseri. Maakt het dan uit wie ze zijn, van welk volk? Koerden, Armeniers of Lazen? Turkmeen, Avshar, Arabier? Of wat nou hun geloof is, aleviet of sunniet? En zou iemand me begrijpen, omdat ik toch een niet zo onvriendelijk stuk schrijf zoals dit, waarin ik ze ‘de mensen aan de andere kant van de muur’ noem?
Over wie heb ik het nu eigenlijk?
Moet ik zeggen wat voor ons toen allemaal veel uitmaakte? Geld? Hoeveel geld hadden ze toen ze naar de stad kwamen? Velen waren straatarm. Ze moesten hard werken om een redelijk bestaan in de stad te kunnen opbouwen. Maar ik ken ook de rijken. Die jarenlang, generaties lang de armen in hun dorpen als slaven hebben gebruikt en hen na hun migratie naar de steden volgden. Om ze in de stad verder te misbruiken. Hun dochters zaten bij mij op de middelbare school, de puberteit. Die
| |
| |
waren dan anders. Het was dan hun verboden met mij te praten. Weet u waarom? Vanwege mijn levensstijl. Ik mocht alles. (Korte rokjes, makeup, 's nachts uitgaan, wijn drinken (!), bij vrienden logeren, praten in de aanwezigheid van mijn ouders, ze tegenspreken. Alles wat zij stiekem moesten doen en alles wat zij nooit zouden durven.) Hun ouders hebben fabrieken gebouwd waar niet gebouwd mocht worden, naast de meren waar ze het drinkwater van de stad hebben vervuild. De grond verkocht die van de stad was en niet van hen.
Waarden en normen. Ik heb thuis over waarden geleerd. De normen gingen niet verder dan eten met bestek, dansen, zingen, spreken, schrijven, je eigen mening vormen en je mening goed uitdrukken. Hoe je moet zitten, hoe je met iemand kennis maakt, etiquette en protocol. Afstandelijkheid. Alles wat nu uit de mode is.
Over geloof, seks, politiek, geld, smaak, opleiding en vrijheid moest ik mijn eigen mening vormen en verdedigen. De gevolgen van mijn beslissingen moest ik zelf aankunnen. Bemoeienis van mijn ouders was eerder een intellectuele uitdaging dan een beperking. Die meisjes waren niet vrij. Ze moesten later ook nog eens met die ene man trouwen die hun ouders uitgekozen hadden. Ze zitten nu met de kinderen en hun kinderen gaan naar dezelfde scholen als die van de eigenaar van het loodgietersbedrijf. Die kinderen doen het niet zo goed als de kinderen van de parketlegger en de loodgieter. Voor hen is het leven niet zo gemakkelijk. Moeder is een gefrustreerde vrouw die haar hele leven lang door haar ouders onderdrukt is, die nog steeds nooit mag doen wat ze wil doen. Die niet mocht worden wat ze wilde worden. Die vast tijdens Ramadan terwijl ze niet eens in God gelooft. Die sinds haar vijftiende stiekem rookt en dat is nog steeds zo. En dat allemaal voor het geld van haar ouders. Van haar mag je dan helemaal niks. Je mag niet eens denken.
Ik ben nu sinds vier jaar of zo niet in Istanbul geweest. Ik durf niet meer. Ik ben bang. Omdat ik weer alle oude vrienden en bekenden tegen zal komen. Ja, dat gebeurt elke keer weer.
Als ik in Istanbul ben, kom ik op straat, tussen de duizenden mensen van de stad, mijn vrienden tegen die boven het lawaai van de stad uit mijn naam roepen. In een week tijd zie ik ze allemaal. Pijnlijk absurd. Alsof mijn verleden me niet met rust wil laten. Alsof ze allemaal weten dat ik in de stad ben, op welke dag, hoe laat en precies waar. De mensen uit mijn
| |
| |
verleden, het is alsof ze onderling een geheime afspraak hebben om me te pakken, wanneer ik geboeid door de stad in mijn eigen verhaal, met een bijna lachwekkend treurige uitdrukking op mijn gezicht, rondwandel. Ze staan zomaar opeens voor mij, als de beelden uit de taal van mijn moeder. Ze staan verplicht op mijn wandelroute, ze wachten totdat ik er ben om mijn naam te roepen en me te begroeten. In één adem vertellen ze me wat ze in die jaren gedaan hebben, waar ze werken, waar ze wonen, hun kinderen, hun huwelijken. Alles moet in een paar seconden tijd verteld worden. En dat alleen om me daarna die moeilijke vragen te mogen stellen. ‘En jij, Sevtap, wat doe jij?’
Allemaal ziekelijk nieuwsgierig en soms ben ik niet eens zeker of ze me inderdaad kennen, of ze de mensen zijn die ze zeggen te zijn. Ze komen me soms niet eens bekend voor. Maar waarom vertellen ze dan, zo dom vertrouwd, alles over hun leven aan mij? Om daarna van mij te mogen weten: ‘Wat deed jij dan, Sevtap?’ ‘Waar woon jij nu, Sevtap?’ ‘Wat doe jij hier, Sevtap?’ ‘Wat doe jij voor werk, Sevtap?’
Daarom durf ik niet meer naar Istanbul te gaan. Want ik kan nu hun vragen niet meer beantwoorden zonder me te schamen. Nu, nadat ik vier jaar ononderbroken ben weggeweest, ben ik bang dat mijn antwoorden geen betekenis meer hebben. Zouden ze me begrijpen als ik ze eerlijk vertel: ‘Ik denk aan jullie. Bijna voortdurend. Ik woon nu in een wachtkamer in mijn denken tussen verleden en toekomst die ik helemaal zelf heb ingericht, een salon tussen culturen, een fictief station tussen steden, goden en religies en ik denk daar elke dag aan jullie, als mijn werk: jullie verhalen vertellen.’
‘Vertel je de waarheid?’
‘Nee, nooit de waarheid, ben je gek. Ik mag niet meer in de waarheid geloven.’
‘Van wie dan niet?’
‘Van jullie niet.’
Nee, ik geloof niet meer in de stad, ik geloof niet meer in het geloven in het eigen verhaal. Men zegt dat ik ontworteld ben. Nee zeg. Als ik ontworteld was, zou het me toch niet lukken pagina's vol te schrijven over de stad waar ik geboren ben? Er zijn mensen die muren bouwen - en muren waar ze ook omheen gebouwd mogen zijn, hebben dezelfde logica. En er zijn mensen die bruggen kunnen leggen. En er zijn ook mensen die hun verhalen vertellen.
| |
| |
Ik ben niet ontworteld, omdat ik nu hier ben en niet daar, in Istanbul. Mijn nageslacht misschien wel. Maar ik niet.
Ik ben alleen een beetje ontmoedigd. Ja, dat is het. Ik heb de moed verloren. Ik ben een van de velen geworden die aan het eind van het ene leven moedeloos ziet hoe zijn leven voorbijtrekt en het nieuwe leven niet kan grijpen.
Een lafaard? Jawel! Een lafaard! Maar wel een die een moedige pen in zijn hand vasthoudt en die niet loslaat. |
|