| |
| |
| |
Frank David Verbond
Iris
1
Ik sluit mijn ogen, tel snel meerdere malen tot vier, open mijn ogen en sluit ze weer, in de hoop de brandkraan naar tevredenheid te hebben herkend. Meestal mislukt de eerste poging. Ik herhaal de reeks handelingen. Iedere keer als het beeld dat van de brandkraan overblijft niet voldoet aan de eisen van een onbekende en autonome jury, lijken mijn hersenen kortsluiting te maken, waarna ik terugkeer bij het begin van het ritueel.
Iris zegt dat ik steeds probeer de dingen om me heen los te maken uit de omgeving, om er zeker van te zijn dat ze als een los onderdeel deel uitmaken van een groter geheel. Ze denkt dat ik niet in staat ben te vertrouwen op wat mijn zintuigen gedurende de dag aan beelden van de wereld opvangen.
Ieder totaalbeeld dient gekeurd te worden op haar driedimensionaliteit, alle onderdelen van de omgeving moeten worden nagekeken op hun samenhang en tegelijkertijd op de mogelijkheid van de afzonderlijke delen om zichzelf te zijn, los te kunnen komen van de omgeving als dit nodig is. Want zonder onafhankelijkheid bezitten de onderdelen geen herkenbare identiteit en het is de identiteit van de dingen die volgens Iris voor mij de enige mogelijkheid biedt om mezelf te kunnen plaatsen in deze wereld.
Ik kende haar pas een aantal maanden toen ze deze analyse op me losliet. Een vriendin van een goede vriend, een 23-jarige vrouw, in haar uiterlijk en in al haar gedragingen nog een meisje. Ze schotelde me een hapklare analyse voor van een fenomeen dat mij al vele jaren bezighield, en waarvan de kracht ineens was toegenomen in de herfst van vorig jaar.
| |
| |
De deskundigen denken dat mijn stoornis wordt veroorzaakt door een combinatie van twee op zichzelf staande neurologisch-psychologische stoornissen.
‘En nu in het Nederlands?’ vroeg Iris toen ik aan haar had verteld wat de diagnose was. Ik kon er zelf niet zoveel van maken. ‘Nou, wat je ziet dat er altijd gebeurt,’ zei ik. ‘Ik heb problemen met het herkennen van dingen. Soms herken ik mezelf niet eens in de spiegel. Dan moet ik me sterk concentreren op datgene wat ik niet direct herken, of op een bepaald deel ervan. Iets kenmerkends. En het probleem wordt versterkt door de dwangneurose. Tellen en nog eens tellen. Je weet wel. Ik word er zo moe van.’
‘Ik weet het,’ zei ze zuchtend. Ze keek naar het glas bier in mijn handen, alsof ze zich probeerde voor te stellen hoe het zou zijn als je zoiets banaals als bier niet zou kunnen herkennen.
‘Je kunt niets meer vertrouwen.’
| |
2
Ik schrok toen ik je gisteren tegenkwam. Je zag er veel ouder uit dan in mijn herinneringen. Je zag me niet staan, aan de andere kant van de straat, met mijn rug naar de grote ingang van het warenhuis aan de Lange Viestraat. Even leek het erop dat je de weg over zou gaan steken. Maar je keek slechts even over je rechterschouder, alsof je iemand je naam had horen roepen. Misschien was het mijn stem die je had gehoord. Vier keer heb ik je naam gefluisterd. Maar je keek na die ene keer niet meer om.
Ik ben je gevolgd. Je liep onder de spoorlijnen door naar het hotel aan de andere kant van het stadscentrum. Ik zag hoe je met gemakkelijke passen langs de receptie liep. De receptionist keek niet op. Je nam plaats aan de bar van het restaurant. Het duurde niet lang voordat je in gesprek raakte met een man van middelbare leeftijd, gestoken in een zwart pak. Op zijn sokken stonden figuren van Walt Disney. Later liep je gedwee met hem de lift in.
Tot diep in de nacht heb ik aan een tafeltje zitten wachten tot je terug zou komen. Maar de enige die me die nacht nog aansprak was de man van de receptie, die me dringend verzocht naar huis te gaan.
| |
3
Het geluid van het ontstaan van lange, diepe scheuren in ijs waarop je
| |
| |
loopt of schaatst. Het komt van de rails af. De trein! Iris pakt mijn hand. ‘Kom,’ zegt ze en ze trekt me van mijn zwarte vierkante stoeltje af. Ze is sterker dan ik kon vermoeden.
‘Vind je het fijn dat we weggaan?’ vraagt ze voor de derde keer. Ik beaam dat. Het werd de laatste tijd steeds moeilijker om hier te blijven. Mijn kamer kon ik slechts met veel moeite betreden en de oplossing die Johan bedacht had, namelijk om elke twee dagen in een andere kamer te gaan slapen, had Iris verworpen. Tenslotte waren er maar twee kamers. Daar zou ik al snel doorheen zijn. Uiteindelijk zou ik met iedere kamer veel moeite hebben gehad, zodat ik na een week alsnog had moeten verhuizen.
Iris kijkt door het raam naar buiten. Mijn weekendtas ligt boven haar hoofd in een rek, als een steeds terugkerend thema. Soms, als Richard terug is uit Duitsland, neemt hij me mee met de auto. Zoals drie weken geleden, toen hij me naar een klein pension in Noord-Brabant had gebracht. ‘Hier,’ had hij gezegd, terwijl hij mijn tas uit de kofferbak haalde, ‘bel me vanavond even of het een beetje bevalt. Probeer sterk te zijn. Ik kan niet garanderen dat ik volgende week al iets anders heb gevonden. Van Johan of de anderen heb ik ook nog niets gehoord.’ Ik zag dat hij moeite deed zijn irritatie verborgen te houden.
‘Iris?’ fluister ik. Ze opent haar ogen. ‘Ik weet dat ik hier over moet ophouden, maar ik kan het niet laten gaan. Waarom doen jullie dit voor mij?’ Haar gezicht lijkt vast te zitten. Ze gaapt. Het is niet voldoende. Ik tracht haar gezicht los te maken. Het kost me een set van acht herhalingen voordat ik zeker weet dat zij het is. Maar is zij het wel? Nu noemt ze mijn naam. Ik vraag of ze nog drie keer mijn naam wil noemen. Dat doet ze, zonder tegenzin. ‘Wij geven veel om je, dat weet je.’ Dat weet ik. We sluiten bijna tegelijkertijd onze ogen. Althans, dat vermoed ik. Ik besef dat zoiets niet te controleren valt.
Iris heeft de gewoonte dingen niet bij de oorspronkelijke naam te noemen. Haar vriendinnen hebben bij haar allemaal minstens drie bijnamen, die ze naar hartelust en zonder enige voorspelbaarheid toepast. Aan de lopende band verzint ze nieuwe namen voor hen en voor zichzelf. Ik vraag me wel eens af of ze dat voor mij doet.
Van de ingewikkelde orde die Iris in haar hoofd heeft geschapen, komt maar een klein deel onder ogen van de omgeving. Met die omgeving gaat
| |
| |
ze overigens slordig om. Ze is in staat alles om haar heen ongeordend te laten bestaan, zonder dat het haar op wat voor manier dan ook in de war brengt. Dit feit brengt mij juist in de war. Haar kamer mijd ik zorgvuldig. In het afgelopen halfjaar ben ik er twee keer geweest: een eerste keer, toen ik volkomen onbevangen was, en een tweede, toen ik voor een nacht geen slaapadres had kunnen vinden. Speciaal voor die overnachting had ze haar kamer opgeruimd. Al haar prullaria had ze van haar kamer verwijderd. Een grote kartonnen doos, die ze onder de trap in de hal had gezet, bevatte haar hele onordelijke bezit.
‘Kijk daar, Antonin!’ Ze wijst met haar hand uit het raam. Ik zie dat er mist hangt boven de weilanden. Bomen doen veel moeite te laten zien dat de lente nadert. Ik controleer zestien palen waaraan de elektriciteitsleiding is opgehangen en alle bomen die ik daarbij tegenkom. Daarna mag ik het laten voor wat het is. Mijn ogen doen pijn van het staren.
| |
4
In oktober 1996 hielpen jullie me al meer dan een jaar lang aan woonruimte. Ik wist dat vooral Richard moe was van het vele organiseren. Op een avond ving ik flarden van een gesprek op. Wat er gezegd werd, ben ik grotendeels vergeten, op een paar zinnen na, die zich diep in mijn geheugen hebben geworteld: ‘Hij zal het zich misschien nooit herinneren’; ‘Ik heb geen zin om hier mijn hele leven mee door te gaan’; ‘Wij moeten hier weg, of hij moet weg.’ Ik hoorde jou zacht kreunen. Johan zuchtte. Een paar minuten lang was het stil. Daarna gekraak van het parket. Een voordeur die dichtsloeg. Een wekker die twee uur in de ochtend aanwees. Richard die liedjes zong in de straat. Daarna, vanuit de verte, geschreeuw uit Johans keel.
Diezelfde nacht nog ben ik naar buiten gegaan. Ik hield het binnen niet meer uit. In een kroeg op het plein aan het einde van de straat zag ik jullie zitten achter een raam, waarboven een hel verlicht uithangbord om aandacht hing te vragen. Tussen Richard en jou zat een man in een grijs colbert. Ik kende hem niet. Hij zat diep voorover gebogen in zijn stoel, waardoor zijn hoofd bijna de tafel raakte. Richard sloeg hem op zijn schouders. Jij lachte schuchter. Ik zag hoe de man je later in je nek kuste en een arm om je heen sloeg. Je liet het over je heen komen. Met een mengeling van afgrijzen en bewondering keek je de man aan. Kort daar- | |
| |
na zag jij me staan, naast een grote plataan twijfelend over alles om me heen. Je keerde je gezicht van me weg, maar ik wist dat je me herkend had.
| |
5
De kamer bevalt me goed. Ik heb de afgelopen dagen weinig moeite gehad met de meubels. Ook de ramen en de deuren hebben me niet voor moeilijke dwanghandelingen geplaatst. Ik heb zelfs het idee dat het de afgelopen dagen niet veel slechter is geworden. Alleen de waterleidingspijp, die in een hoek van de kamer uit het plafond komt zakken, en de bijbehorende verwarming beroven me iedere avond van een half uur vrijheid.
‘Ongeveer twintig minuten ben ik er mee bezig geweest,’ schat ik. ‘Maar het kan ook een half uur geweest zijn. Moet je mijn duim zien, helemaal afgeschaafd.’ Richard zwijgt en knikt, terwijl hij naar mijn handen kijkt. Hij heeft wallen onder zijn ogen.
Richard had gisteren, toen we bij Johan samen waren gekomen, een paar flessen wijn meegenomen, die hij achteloos naast zich had neergezet. Iris en Johan zaten samen op de bank tegen het raam. Ik zat links van hen op de oude leren zitstoel te staren naar een schilderij van Raoul Dufy dat boven de tv hing. Ik trachtte de handelingen die de aanwezigheid van het schilderij met zich meebracht te verdringen, maar moest uiteindelijk toegeven, waarna ik mijn vluchtpoging moest terugbetalen in de vorm van vele tientallen dwanghandelingen. Bij iedere verzameling handelingen moest ik drie keer met mijn ogen knipperen, waarna ik afsloot met een knipoog van het rechteroog, om een fictief evenwicht te herstellen. Om de een of andere reden ligt het zwaartepunt altijd iets naar links.
Dat ik van het viercijferige systeem af ben is overigens geen verbetering. Vaak moet ik nu setjes van zes maal drie herhalingen doen, in tegenstelling tot de vier maal vier van vorige week. Het wachten is op de negen maal drie.
Johan fluisterde Iris wat in haar oor. Ze boog haar hoofd daarbij wat naar beneden, zodat er slierten haar over haar gezicht vielen. Richard was ondertussen opgestaan. Ik zag hoe hij schreeuwend naar de tafel in het midden van de kamer liep, er met een behendige beweging op sprong en er een wilde dans op begon uit te voeren. Iris en Johan scandeerden zijn
| |
| |
naam en floten naar hem. De muziek werd harder gezet. Johan streelde met zijn rechterhand Iris in haar nek.
Richard deed al dansend zijn t-shirt uit. Ik vroeg me af waarom hij de vreemde gewoonte bezat om overal waar een feeststemming heerste op tafels te gaan dansen. Steevast verschanste hij zich dan met een fles of een glas drank op zijn eigen plaats, ongeveer een meter boven de ground. Soms hield hij het vol om enkele uren als een bezetene bezig te zijn, om vervolgens zonder enige aanleiding plotseling in zichzelf gekeerd te raken.
| |
6
‘Beloning van 10.000 gulden, voor wie informatie kan verschaffen die kan leiden tot de oplossing van onderstaand misdrijf.’ De datum van het misdrijf herkende ik. Of eigenlijk moet ik zeggen dat ik hem niet herkende. Die avond in de zomer van 1995 was ik volledig kwijtgeraakt. De dagen daarna leefde ik in een roes, waaraan ik pas een week later en onder doktersbehandeling wist te ontsnappen. Niemand wist wat er gebeurd was. Jij en de anderen vertelden me dat we die avond uit waren geweest. Ik was dronken geworden, was tegen een lantaarnpaal aangelopen, waarna Richard en Johan me naar huis hadden gebracht. Mijn lip was dik van de botsing met de lantaarnpaal en mijn rechteroog was een week later nog blauw.
‘In de nacht van 17 op 18 augustus 1995, omstreeks 03.15 uur, stierf D. Buisman aan de verwondingen die hij kort daarvoor had opgelopen tijdens een vechtpartij in de Biltstraat te Utrecht. Het slachtoffer werd gemolesteerd door een onbekend aantal personen. Gezien de aard van de verwondingen valt aan te nemen dat het slachtoffer zeker enkele minuten onderhevig is geweest aan zwaar fysiek geweld. De politie heeft tot dusverre nog geen getuigen van het misdrijf kunnen achterhalen. Eenieder die de politie informatie kan verschaffen over dit misdrijf wordt verzocht contact op te nemen met de politie van district-Centrum, telefoonnummer...’
Kort daarna waren de angstaanvallen sterker geworden. De situatie thuis werd onhoudbaar. Zelfs de sterke medicatie kon niet verhinderen dat het iedere avond moeilijker werd om naar bed te gaan. Na een maand was ik zelfs niet meer in staat mijn kamer te betreden. Iedere traptrede werd een valkuil, iedere foto aan de muur een vijand, iedere spiegel een nacht- | |
| |
merrie. Psychiaters wisten zich geen raad met mijn aanvallen. Mijn medicatie werd met de week sterker, gedwongen opname lag op de loer. Men drong er bij mij en mijn ouders op aan om op bepaalde ‘experimentele’ behandelingsmethoden over te gaan. Daarmee had men, zoals jij dat later zo mooi had uitgedrukt, ‘tot in het diepst van mijn ziel kunnen kijken’.
Tot jij me kwam redden. Tot jij met een opvallende kalmte in je stem aan mijn ouders kwam vertellen dat jij en de anderen voor mij een kamer hadden gevonden, een onbekende kamer in een volkomen onbekende omgeving, waar ik niet de kans had bang te zijn voor de dingen om me heen, gewoon omdat ik niet kon weten hoe de dingen eerst waren geweest. Ik zou niet anders kunnen dan de nieuwe omgeving accepteren zoals zij is. Dat klonk paradoxaal, tenslotte is het gangbaar om te veronderstellen dat je bang bent voor wat je niet kent, maar mijn ouders, ten einde raad en onwillig tegenover het idee van permanente opname in een inrichting, stemden in met het experiment.
Jij en de anderen deden alles voor me, jullie zorgden beter voor me dan alle psychiaters en alle ouders van de wereld hadden kunnen doen. Ik begrijp nu waarom. Jullie moesten wel. Jullie moesten het gat in mijn geheugen laten voortbestaan.
Meer dan een jaar duurde de periode van verhuizen en toegewijde verzorging, tot het moment dat ik per toeval het affiche las, vervolgens zonder de gevolgen te kunnen overzien bij het politiebureau binnenliep en daarmee een kettingreactie in gang zette, waardoor ik jou verloor, maar waarmee ik wel een verloren gewaande avond terugbracht in het geheugen van mijn verleden.
| |
7
Volgens mij hebben Richard en Johan nog een aantal jaren te gaan. Ik weet ook dat jij al meer dan een half jaar vrij bent. Maar dat je weer hier in de stad zou gaan wonen had ik niet verwacht. Je zou weggegaan zijn, zoals ik dat een aantal jaren geleden steeds gedaan had, toen jij nog bij mij hoorde en ik moest vluchten. Of moet ik zeggen dat jij mij liet vluchten voor wat ik vergeten was?
Ik weet nog steeds niet of ik jullie dankbaar moet zijn. Natuurlijk had het die nacht in augustus heel anders af kunnen lopen. Dat schreef je me ook
| |
| |
in je brief. Ik denk ook dat ik hetzelfde voor een van jullie zou hebben gedaan. En dat jullie niet van plan waren geweest om het uit de hand te laten lopen, dat geloof ik ook. Ik moet je bekennen dat ik me soms schuldig voel om het feit dat ik naar de politie ben gegaan. Vergeef me, wat wist ik? Wat ik echter niet goed begrijp is waarom jullie mij niet hadden verteld wat er die nacht werkelijk gebeurd was. Waren jullie bang dat ik de waarheid niet had kunnen dragen? Het voorval zou door mij voor de rest van mijn leven verzwegen zijn, dat moet je van me aannemen.
Hopelijk heb je wat zinnigs gedaan met het geld dat ik je heb gegeven. Het leek me het beste om het met je te delen. Verzwijg de herkomst van het geld. Maak er een nieuw geheim van.
Misschien dat ik je morgen weer zie, of anders binnenkort een keer. Misschien herken je me in de stad en durf je me aan te spreken. Je bent anders dan een paar jaar geleden, dat weet ik. Misschien vind je de moed om me op te zoeken. Je weet waar ik woon. Ik kan daar voorlopig niet weg. Bij gebrek aan een alternatief noem ik het mijn thuis. Er gaat daar geen dag voorbij zonder dat ik het verlangen voel naar die vreemde periode van een paar jaar geleden, toen ik als een zwerver door het land reisde en jij voor mij een beschermengel was die me had beloofd me nooit in de steek te zullen laten. |
|