Bunker Hill. Jaargang 4 (nrs. 12a-15)
(2001)– [tijdschrift] Bunker Hill– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
10 septemberNu is het herfst, en de zomer zal niet weerkeren, nooit meer zal ik hem zien. De zee is grijs en stil en een fijne, treurige regen daalt erop neer. Toen ik dat vanmorgen zag, heb ik afscheid genomen van de zomer en de herfst begroet, die nu werkelijk onverbiddelijk is aangetreden. En onverbiddelijk zal hij die dag brengen, waarvan ik de datum soms zacht voor me uit prevel met een gevoel van wijding en stil pessimisme. | |
12 septemberIk ben met de kleine Asunción een beetje wezen wandelen. Zij is een goede begeleidster die zwijgt en soms verwonderd en vol liefde de ogen naar me opslaat. We hebben de strandweg naar Kronshafen genomen, maar we zijn op tijd teruggekeerd, voordat we meer dan een of twee mensen zouden zijn tegengekomen. Terwijl we terugliepen, verheugde ik me op de aanblik van mijn huis. Wat heb ik het goed uitgezocht! Bescheiden en grauw kijkt het vanaf de heuvel, waarvan het gras verlept en vochtig is en waarvan de weg is ondermijnd, over de grijze zee uit. Aan de achterzijde loopt de straatweg, en daarachter zijn velden. Maar daar houd ik me niet mee bezig, ik let alleen op de zee. | |
15 septemberDit eenzame huis op de heuvel aan zee onder de grijze hemel is als een duister, geheimzinnig sprookje. En zo hoort het ook in mijn laatste | |
[pagina 25]
| |
herfst. Deze namiddag echter, toen ik bij het raam van mijn werkkamer zat, kwam er een wagen die voorraad bracht, de oude Franz hielp bij het uitpakken en het gaf lawaai en er waren verschillende stemmen. Ik kan niet zeggen hoeveel me dat stoorde. Ik beefde van verontwaardiging: ik heb bevolen dat dergelijke zaken 's ochtends vroeg moeten geschieden, als ik nog slaap. Oude Franz zij alleen: ‘Tot uw dienst graaf,’ maar hij keek me met zijn ontstoken ogen angstig en vertwijfeld aan. Hoe zou hij mij moeten begrijpen? Hij weet het niet. Ik wil niet dat alledaagsheid en verveling mijn laatste dagen beroeren. Het beangstigt me dat de dood iets burgerlijks en gewoons zou kunnen hebben. Het moet ongewoon en zonderling zijn om mij heen, op die grote, ernstige, raadselachtige dag - op 12 oktober... | |
18 septemberGedurende de afgelopen dagen ben ik niet uitgeweest, maar heb ik de meeste tijd op de chaise longue doorgebracht. Ik kon ook niet veel lezen, omdat ik op was van de zenuwen. Ik ben gewoon stil blijven liggen en heb door de onvermoeibare, langzame regen voor me uit gekeken. Asunción kwam vaak en één keer bracht ze me bloemen; een paar dorre, natte plantjes die ze op het strand gevonden had. Toen ik het kind uit dank kuste, huilde het, omdat ik ‘ziek’ zou zijn. Hoe onuitsprekelijk pijnlijk raakte mij haar tedere en weemoedige liefde! | |
21 septemberIk heb lang in mijn werkkamer voor het raam gezeten, en Asunción zat op mijn schoot. We hebben over de grijze en wijdse zee uitgekeken en achter ons in het grote vertrek met de hoge, witte deur en de stijve meubels, heerste diepe stilte. En terwijl ik langzaam het zachte haar van het kind streelde, dat zwart en glad over haar tere schouders golft, heb ik teruggedacht aan mijn verwarde, bonte leven. Ik heb aan mijn jeugd gedacht, die stil was en beschermd, over mijn omzwervingen over de gehele wereld en aan de korte, stralende tijd van mijn geluk. Herinner je je dat gracieuze en vlammend tedere schepsel onder de fluwelen hemel van Lissabon? Het is twaalf jaar geleden dat ze jou dit kind schonk en stierf, terwijl haar slanke arm om je hals lag. | |
[pagina 26]
| |
Zij heeft de donkere ogen van haar moeder, die kleine Asunción; alleen vermoeider en nadenkender. Maar ze heeft vooral haar mond, die oneindig tere en toch een beetje streng gevormde mond, die het mooist is als hij zwijgt en maar heel fijntjes lacht. Mijn kleine Asunción! Als je zou weten dat ik je moet gaan verlaten. Huilde je omdat ik ‘ziek’ zou zijn? Ach, wat heeft dat ermee te maken, wat heeft dat met de twaalfde oktober te maken...! | |
23 septemberDagen waaraan ik kan terugdenken, en mij verliezen in de herinnering, zijn zeldzaam. Hoeveel jaren is het al, dat ik alleen nog maar vooruit denken kan, alleen kan wachten op die grote en huiveringwekkende dag, op de twaalfde oktober van mijn veertigste levensjaar! Hoe zal het zijn, hoe zal het toch zijn? Ik ben niet bang, maar me dunkt dat hij pijnlijk langzaam nadert, die twaalfde oktober. | |
27 septemberDe oude dokter Gudehus kwam vanuit Kronshafen. Hij kwam met de wagen over de straatweg gereden en lunchte met Asunción en mij. ‘Wat u nodig heeft,’ zei hij terwijl hij een half haantje nam, ‘is beweging, heer graaf, veel beweging en frisse lucht. Niet lezen! Niet denken! Niet tobben! Ik houd u namelijk voor een filosoof, ha, ha!’ Welnu, ik heb mijn schouders opgehaald en hem hartelijk bedankt voor de moeite. Ook voor de kleine Asunción gaf hij goede raad en hij bekeek haar met zijn gedwongen en verlegen lachje. Hij heeft mijn dosis broom moeten verhogen, misschien dat ik nu wat beter slapen kan. | |
30 septemberDe laatste septemberdag! Nu is het niet lang meer, nu is het niet lang meer. Het is drie uur in de middag en ik heb uitgerekend hoeveel minuten me nog resten tot het begin van de twaalfde oktober. Het zijn er 8460. Ik heb vannacht niet kunnen slapen, want er is een wind opgestoken, en de zee en de regen loeien. Ik heb gelegen en de tijd voorbij laten kruipen. Denken en tobben? Ach nee! Dokter Gudehus houdt me voor een | |
[pagina 27]
| |
filosoof, maar mijn hoofd is heel zwak en ik kan alleen maar denken: de dood, de dood! | |
2 oktoberIk ben diep ontroerd en in mijn ontroering mengt zich een gevoel van triomf. Af en toe, als ik eraan dacht, en men mij twijfelend en angstig aankeek, zag ik dat men mij voor waanzinnig hield en ik heb mezelf met argwaan bestudeerd. Ach nee! Ik ben niet waanzinnig. Ik las vandaag het verhaal over die keizer Friedrich, die men voorspeld had dat hij sub flore zou sterven. Nou, hij meed de steden Florence en Florentinum, maar op een keer kwam hij dan toch naar Florentinum: en hij stierf. - Waarom stierf hij? Een voorspelling is op zich onbeduidend, het gaar erom of ze macht over je krijgt. Is dat zo, dan heeft ze zich bewezen en zal ze uitkomen. - Hoe? En is een voorspelling die in mijzelf ontstaat en sterker wordt, niet waardevoller dan een die van buitenaf komt? En is de onwankelbare kennis over het tijdstip waarop men zal sterven, twijfelachtiger dan die over de plek? O, er bestaat een bestendige verbondenheid tussen de mens en de dood. Je kan met je wil en je overtuiging aan zijn uitspansel raken, je kan hem dichterbij trekken, zodat hij aantreedt op het uur waaraan jij gelooft... | |
3 oktoberDikwijls, als mijn gedachten, die mij oneindig toeschijnen, zich als grijze wateren voor mij ontvouwen, terwijl zij omnevelt zijn, zie ik iets als de samenhang der dingen en denk de onbeduidendheid van begrip te zien. Wat is zelfmoord? De vrijwillige dood? Maar niemand sterft onvrijwillig. Het leven opgeven en het overgeven aan de dood gebeurt zonder uitzondering uit zwakte, en deze zwakte is steeds het gevolg van een lichamelijke of geestelijke ziekte, of beide. Men sterft niet voordat men het ermee eens is. Ben ik het ermee eens? Ik moet het wel zijn, daar ik geloof dat ik krankzinnig zou kunnen worden als ik op de twaalfde oktober niet zou sterven... | |
[pagina 28]
| |
5 oktoberIk denk er onophoudelijk aan, en ik ben er volledig mee bezig. - Ik peins erover wanneer en waarvandaan mijn weten tot mij gekomen is, ik kan het niet zeggen. Ik wist met negentien of twintig jaar dat ik op mijn veertigste moest sterven, en op een dag toen ik mij nadrukkelijk afvroeg op welke dag het gebeuren zou, wist ik opeens ook de dag! En nu is het zo dicht genaderd, zo dicht, dat ik meen de koude adem van de dood te kunnen voelen. | |
7 oktoberDe wind is toegenomen, de zee loeit en de regen trommelt op het dak. Ik heb deze nacht niet geslapen, maar ben in mijn regenjas naar beneden het strand op gegaan en ben daar op een steen gaan zitten. Achter mij was, in de duisternis en de regen, de heuvel met het grijze huis, waarin kleine Asunción sliep, mijn kleine Asunción. En voor me rolde de zee zijn troebel schuim tot aan mijn voeten. Ik heb de hele nacht voor me uit gestaard, en me dunkt dat zo de dood zou moeten zijn, of het hiernamaals: daar aan de andere kant en buiten een eindeloos dof bruisend duister. Zal daar een gedachte, een idee van mij voortleven en eeuwig naar het onbegrijpelijke bruisen luisteren? | |
8 oktoberIk zal de dood danken wanneer hij komt, want nu zal het te spoedig vervuld zijn om nog te kunnen wachten. Drie korte herfstdagen nog en het zal geschieden. Wat ben ik benieuwd naar het laatste ogenblik, het allerlaatste! Moet het geen ogenblik van verrukkelijke en onzeglijke zoetheid zijn? Een ogenblik van hoogste wellust? Drie korte herfstdagen nog en de dood zal hier de kamer binnentreden - hoe zal hij zich gedragen! Zal hij me als een worm behandelen? Zal hij me bij de strot grijpen en me wurgen? Of zal hij met zijn hand in mijn brein grijpen? - Maar ik stel me hem mooi en groot voor, en van een wilde majesteit! | |
[pagina 29]
| |
9 oktoberIk zei tegen Asunción toen ze bij me op schoot zat: ‘Wat als ik je spoedig zou moeten verlaten, op een of andere manier? Zou je erg verdrietig zijn?’ Toen drukte ze haar hoofd aan mijn borst en huilde erbarmelijk. Mijn keel is van verdriet dichtgesnoerd. Bovendien heb ik koorts. Mijn hoofd is heet en ik tril van de kou. | |
10 oktoberHij was bij me, vannacht was hij bij me! Ik heb hem niet gezien en niet gehoord en toch heb ik met hem gesproken. Het is belachelijk, maar hij gedroeg zich als een tandarts! - ‘Het is het beste als we het meteen maar even afwerken,’ zei hij. Maar ik wilde niet en verweerde me. Ik heb hem kortaf weggestuurd. ‘Het is het beste als we het meteen maar even afwerken!’ Hoe dat klonk! Het ging me door merg en been. Zo nuchter, zo verveeld, zo burgerlijk! Nooit heb ik een kouder en smadelijker gevoel van teleurstelling gekend. | |
11 oktober (11 uur 's avonds)Begrijp ik het goed? O, geloof maar dat ik het goed begrijp! Anderhalf uur geleden, toen ik in mijn kamer zat, kwam oude Franz naar me toe, hij beefde en snikte. ‘De jongedame!’ riep hij. ‘Het kind! Ach, kom toch snel!’ - En ik kwam snel. Ik heb niet gehuild en alleen een koude huivering overviel me. Ze lag in haar bedje en haar zwarte haar omlijstte haar fletse, smartelijke gezicht. Ik ben bij haar neergeknield en heb niets gedaan en niets gedacht. - Dokter Gudehus kwam. ‘Dat is een hartverlamming,’ zei hij en hij knikte als iemand die niet verrast is. Deze stumper en nar deed alsof hij het geweten had! Maar ik - heb ik het begrepen? O, toen ik alleen met haar was - buiten ruisten de regen en de zee en de wind huilde in de schoorsteen - toen heb ik op de tafel geslagen, zo duidelijk werd het mij opeens! Twintig jaar lang heb ik de dood op de dag die over een uur beginnen zal, naar me toe getrokken en in mij, diep vanbinnen, is iets geweest dat heimelijk gewe- | |
[pagina 30]
| |
ten heeft dat ik dit kind niet verlaten kon. Ik had niet kunnen sterven na middernacht en dat moest toch! Ik had hem weer weggestuurd, toen hij gekomen was: maar hij is eerst naar het kind toegegaan, omdat hij aan mijn weten en geloven gehoorzamen moest. - Heb ik zelf de dood aan jouw bed geleid, heb ik jou gedood, mijn kleine Asunción? Ach, dat zijn grove, armzalige woorden voor fijne en geheimzinnige zaken! Het ga je goed, het ga je goed! Misschien dat ik daar buiten een gedachte, een idee van je weervind. Want zie: de wijzer gaat voort en de lamp die je lieve gezichtje verlicht zal weldra doven. Ik houd je kleine, koude hand vast en wacht. Direct zal hij tot mij komen en ik zal slechts knikken, en de ogen sluiten, als ik hem zal horen zeggen: ‘Het is het beste als we het meteen maar even afwerken...’ |
|