Bunker Hill. Jaargang 3 (nrs. 9-12)(1999)– [tijdschrift] Bunker Hill– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 84] [p. 84] Philippe Ceulemans ~ We zullen We zullen leven, dat we verstommen, we zullen jaren lezen, dat we weten, we zullen naar de oorlog, dat we begrijpen, naar de cafés en de kermissen, naar de markten en de supermarkten, we zullen lid worden, meelopen met de dorpsfanfare, luisteren naar liedjes en toespraken, debatten, bingo-uitslagen, tupperware-symfonieën, we zullen naar de hoeren en de casino's, barbecuen, wijn brouwen, paddestoelen proeven, voor dromen staan, schilderijen maken met overschot, expedities organiseren naar de toppen van de ijsplaatsen, krottensteden torpederen en paleizen in brand steken, dat we zien wie we zijn, de onzin voelen, het ijs in ons, we zullen het ijs bevriezen en ons daarna ver- warmen aan het vuur van de boeken die we hebben gelezen, die we weten, die we dragen voor wie nog wordt geboren. [pagina 85] [p. 85] Opruiming De vraag van vijfhonderd frank ‘Wat is de prijs voor dat geld?’ klinkt met de minuut lamentabeler. Ik heb een fles te veel op. Zij is hard en zeer precies, ondanks de nevel. Zij zwabbert, gaat met haar hoofd op en neer. Ik krijg een eersterangs ambachtelijke behandeling. Hij is gevoelloos, denk ik. De nevel doet mij links en rechts knijpen (wat niet mag voor vijfhonderd frank). Ik smijt een briefje van duizend op het bed en begin mij aan te kleden. ‘Laat maar,’ zeg ik. Zij zwijgt. Ik vertel. Ik zeg: ‘Ik zal u iets vertellen.’ - ‘De prijs van iets staat in verhouding tot de zekerheid waarmee het goed gericht als het ware een gat door een hoofd schiet. De kans op een gunstige gebeurtenis is gelijk aan het aantal gunstige mogelijkheden gedeeld door het totale aantal mogelijkheden. Laat ons zeggen dat in dit samenzijn de kansen dusdanig zijn dat wij, hoe overtuigd ook, niet eens onbeschoft zouden kunnen worden.’ Ik schiet uit. Ril. Schud mijn handen, koop bloemen. Die vraag weer. [pagina 86] [p. 86] In mijn maagholte opgezwollen. Wat een historie. Inderdaad, op papier blijft er niet veel van over. Het slaat allemaal op dat soort vragen wat ik doe. Ik heb hulp nodig. Zeer nauwkeurige hulp. Zoals toen ooit een man mij de weg vroeg naar de haven en ik ineens besefte Dat hij de inbreker was die ik vroeger in het huis van mijn ouders had betrapt en die mij met een zaklantaarn in de ogen had geschenen, mij mededelend dat hij verdwaald was. Ook toen. [pagina 87] [p. 87] Voor al die beter weten Ik heb eens een schilderij gemaakt op een muur, bij rijke mensen. Ze hadden in de keuken een vrieskast vol gepelde garnalen. Ik was bij die mensen te gast geweest op een feest, een megafeest dat ik me voornamelijk herinner als een soort orgie, en ik schilderde de vrouwen die ik daar had gezien, voornamelijk de halzen, omdat die mij waren opgevallen toen ik een glas te veel had achterovergeslagen. Mijn hand in die glooiingen leggen, in de ongelijke waterspiegels liggen. Zo stroomde ik van al die verschillen. Ik heb het niet gedaan. Ik heb mij kunnen bedwingen. Maar ongeduld heeft me die avond rechtgehouden. Een gedachte achter de zekerheid iets onvergefelijks te gaan beleven. [pagina 88] [p. 88] Veroordeling van de pointe La nuit dans la nuit met wie was het ook weer. Twee, drie jaar geleden. Dat ging over zoiets. Een man rijdt naar zijn vriendin. 's Avonds in de regen. Ze hebben ruzie en hij zit achter het stuur meer en meer spijt te krijgen van wat hij allemaal heeft zitten zeggen met een stuk in zijn voeten en hij denkt: spijtig dat ik het haar nu niet kan zeggen. U ziet hem achter het stuur zitten en hij zegt: ‘Spijtig dat ik het niet meer kan zeggen. Ik snik op jou, snik.’ En hij denkt: waarom zeg ik dat nu? Op dat ogenblik ziet u de auto gaan. Heel rustig door de regen. Natte koeien. Onhoorbaar tegen een boom. Vorige Volgende