| |
| |
| |
*{ Jaap Scholten & A.L. Snijders
Brieven
Augustus 1999
Beste Jaap,
In oktober 1991 kwam Abdel Ahmed Fahdouh, geboren aan gene zijde van de Middellandse Zee, naar de politieschool. Dit had niet mogen gebeuren, maar besluiteloosheid, incompetentie, verbazing en weifelmoed behoren tot de verworvenheden van de humane parlementaire democratie. Hoe dik de laag menselijkheid is, weet niemand, maar iedereen heeft wel het idee dat de schuilplaats van het dier, een verdieping lager, groot en donker is. Omdat ik me probeer te onttrekken aan zowel de psychologie als de sociologie van onze cultuur, fluisterde ik, nauwelijks hoorbaar, onbespied, de geaspireerde h's van Ahmed en Fahdouh vaker dan goed voor me was (ik bedoel, ik was enigszins in gevaar, want wat zou er gebeuren als ik hierop betrapt werd door mijn collega's, besnorde brigadiers en strenge adjudanten?). Ahmed Fahdouh was een mooie, sombere prins die niets van ons wilde weten. In Amsterdam, waar hij woonde, liet hij zijn mooie zusje van zestien jaar door een drukke winkelstraat lopen, terwijl hijzelf op enige afstand volgde. Als hij zag dat Hollandse jongens onbeschaamde (= begerige) blikken op haar wierpen, strafte hij ze met harde klappen. Deze uitlokkingsmentaliteit was door de ijverige politie-ambtenaren die zich bezighouden met het zogenaamde antecedentenonderzoek, niet opgemerkt, en ook de rijkspsychologen hadden haar over het hoofd gezien. Ahmed Fahdouh werd agent in Amsterdam, maar liep tegen de lamp toen hij zijn buurman bij een ruzie in het trappenhuis van hun flat te hard sloeg. Hij werd ontslagen en ik betwijfel of hij nu zijn geld verdient met timmerwerk of stra- | |
| |
tenmaken. Ook weet ik niet of er in zijn omgeving iemand is die de geaspireerde h's in zijn naam met dezelfde esthetische wellust voor zich uit fluistert als ik. Er gaat veel verloren.
Gisteren herinnerde ik me een meisje dat ik kende. Zij wandelde aan de wilde zijde van het leven. Ik zat ooit in de door haar bestuurde bmw en was bang, wat me voor- en nadien nooit (meer) gebeurd is. Zij trouwde met een Italiaanse pizzabakker die haar zwanger had gemaakt. Samen runden ze een succesvol restaurant, maar op een dag was hij met alles - geld en sieraden - verdwenen. In zijn afscheidsbrief verklaarde hij dat hij het voor de bestwil van vrouw en kind had gedaan. (Dit heb ik altijd de raadselachtigste zin in de lange brief gevonden, net zo onbegrijpelijk als middeleeuwse poëzie.) Hij heeft in Italië een nieuw leven opgebouwd.
Het meisje, dat geen meisje meer was, vervolgde haar wilde leven. Helaas ben ik haar uit het oog verloren, zodat ik geen details weet (veel belangrijker dan de grote lijn), maar ik ken wel wat flarden. Ze had een minnaar die getrouwd was. Zijn vrouw maakte amok. Het meisje, de minnares, hoe moet ik haar noemen, ging erop af met een pistool. Gelukkig verongelukte ze onderweg. Ze kwam in een ziekenhuis in Enschede terecht en werd verliefd op een verpleegster, die Truus heette. Ze woonde jaren samen met Truus, daarna ging het uit. Nu woont ze weer bij haar moeder in Amsterdam, haar zoon is twaalf, zelf is ze een jaar of veertig. Ze heeft een nieuwe vriendin. Hoe het met Truus is weet ik niet. Ik heb haar nooit gezien, ik denk dat ze op Anna Blaman lijkt.
Deze brief bevat alleen waarheid en kan volgens Nabokov dus niet tot de literatuur gerekend worden. Die heeft immers gezegd: ‘De literatuur is niet geboren op de dag dat een jongen die “Een wolf, een wolf” riep, uit het Neanderthal kwam rennen met een grote grijze wolf op zijn hielen, de literatuur is geboren op de dag dat een jongen “Een wolf, een wolf” riep en er geen wolf achter hem aan zat.’
Ik ben verzot op de werkelijkheid (vooral als ik op een duimbreed afstand kan blijven). In de jaren zestig heb ik een paar jaar in de Leidschestraat gewoond, op de hoek van de Prinsengracht. Naast me was een Italiaanse koffiebar waar ze ook kranten verkochten - ik kocht er Het Parool. Er hingen altijd Italiaanse jongens rond, met wie ik een vriendschappelijk hoofdknikcontact onderhield. Angst, verpakt in wellevendheid. Een van de jongens zag eruit als een mediterrane intellectueel, zoals ik me die voorstelde - Italo Svevo in Triëst. Hij was er altijd, maar
| |
| |
toen hij er niet meer was, duurde het even voor ik hem miste. Na een paar maanden zag ik zijn portret op de voorpagina van Het Parool, hij had iemand vermoord en het lichaam begraven in het Amsterdamse Bos. Een kleine foto liet (op)gravende mannen zien.
Toen ik later op de Oudezijds Achterburgwal woonde, praatte ik regelmatig met moordenaars, maar nooit meer heb ik de sensatie van die eerste gevoeld. Uit nood heb ik wel eens ‘wolf’ geroepen, terwijl ik gewoon met een aangelijnde teckel langs de Kloveniersburgwal liep.
Realistische groeten
ook voor Ilonka
| |
Augustus 1999
Beste Jaap,
Bij een brief van onze schoonzoon David moest ik aan Andor Vogel denken. David schreef over de begrafenis van zijn 95-jarige grootmoeder. Hij moest met zijn neven de kist dragen en kocht een pak. Mij verbaasde het niet dat hij te laat kwam, de plechtigheid was in Twente en dat is vanuit Amsterdam niet precies in tijd te schatten. Terwijl hij met zijn bmw het kerkplein opdraaide, zag hij de rouwstoet al naar de geopende groeve schrijden. Hij rende erachteraan, drong zich door de stoet om zich bij de dragers te voegen, maar herkende niemand. Hij had zich bij het verkeerde gezelschap aangesloten.
Mijn vader was bevriend met Andor Vogel, een Hongaarse architect, die in Amsterdam woonde, in de Vijzelstraat, boven een parfumerie. Toen Andor in juni 1948 een feestje gaf, ging mijn vader er na zijn werk naartoe. Op de fiets, zijn kantoor was in gebouw De Kolk, aan de Nieuwezijds Voorburgwal. Op de begane grond was de firma Joh. Slaap, in houtbewerkingsmachines. Op de verdiepingen daarboven bevond zich het kantoor van Johan Enschede & Zonen, waar mijn vader procuratiehouder was. Hij had liever als eerste man het Philharmonisch Orkest van Berlijn gedirigeerd, maar hij was nu eenmaal procuratiehouder - dat Nescio dat ook zijn hele leven is geweest, troostte hem geheel niet.
| |
| |
Het was een leuk feestje, mijn vader dronk wat en praatte met verschillende mensen, vooral vrouwen, denk ik, hij was aantrekkelijk voor vrouwen. Na een uur ging hij Andor eens zoeken; die had hij nog niet begroet. Niemand kende Andor, die woonde daar niet meer, hij was verhuisd naar de Michelangelostraat, waar hij die avond een feest gaf om zijn huis in te wijden. De verse bewoners in de Vijzelstraat deden hetzelfde.
Deze gebeurtenis werd een verhaal in onze familie, ter illustratie van de wereldvreemdheid van mijn vader, dromerig en zelfs enigszins mysterieus. Maar er waren ook andere dingen gebeurd. In het casino van Monte Carlo vocht hij met een Fransman die voordrong aan de speeltafel. En in 's-Gravenhage werd hij eens in een restaurant door een ober benaderd met een briefje op een zilveren dienblad. Daarop stond dat hij de zaak moest verlaten. Hij vroeg waarom. De ober zei dat er een klacht was van een stamgast, een freule, die aan het belendende tafeltje zat. Zij vond dat mijn vader een ongunstig uiterlijk had. (Dat was niet waar, hij zag er juist uit als een Engelse lord.) Mijn vader stond op en sloeg de ober met zijn vlakke hand in 't gezicht. De man viel achterover op het tafeltje van de freule. Alles viel, ook de freule.
Als ik 's avonds laat thuiskwam, trof ik mijn vader vaak in zijn eentje in de onverlichte woonkamer, waar hij luisterde naar grammofoonmuziek, meestal Mahler of Bruckner. Overdag deed hij zaken.
In 1936 bezocht hij een bijeenkomst van de nsb, op verzoek van zijn joodse vriend Maup Droomer, die lid was. Halverwege de vergadering verliet mijn vader het Iokaal. Maup liep hem achterna en vroeg wat er aan de hand was. Mijn vader zei: ‘Ze schreeuwen zo.’ Ik denk niet dattie erg veel sjoege had van politiek, hij maakte keuzes op perifere gronden, wat soms goed kan uitpakken. Ik zou graag beschrijven hoe hij zich 's avonds in die donkere kamer voelde. De aan alles ontsnappende waarde van kunst, de balkondeuren open, ruisende zomerregen, houtduiven in de grote lievelingsboom van onbekend merk, hun slordige nesten. De verleiding. Ik zou alles moeten verzinnen, want wij praatten nooit over zulke dingen. Als mijn vader met kerst een set grammofoonplaten cadeau kreeg van de directrice van een machinefabriek in Keulen, zei mijn moeder dat die vrouw verliefd op hem was. Hij reageerde geïrriteerd en zei dat ze het zakelijk moest zien. Zij lachte op een speciale manier. Echte emancipatie wordt voltooid met het definitieve afscheid van het gezin, wat bijna niemand lukt.
| |
| |
Hoewel in de aankondiging stond dat Davids oma in haar Heiland was overleden en ter gelegenheid daarvan een dienst van woord en gebed werd gehouden in de nh-kerk te Usselo, dacht hij aan een katholieke mafia-begrafenis ‘met veel dramatiek, schreiende vrouwen en de carmina burana’. Zulke wereldse jongens (die je merkwaardigerwijs toch wereldvreemd kunt noemen) kennen het verschil tussen de onverslaanbare moederkerk en het zuinige protestantisme niet. Het pak dat hij kocht noemt hij in zijn brief (met hoofdletters): Het Pak Van De Godfather.
Ik geloof werkelijk dat er belangrijke veranderingen op komst zijn. Over 50 jaar kunnen kinderen niet meer met de hand schrijven - het handschrift is dan verdwenen! En nu al denken Russische kinderen dat Poesjkin een zeepmerk is. Voor alle zekerheid, ik klaag niet, ik ben niet geïnteresseerd in cultuur.
Groeten
ook voor Ilonka
| |
25 Augustus 1999
Beste Jaap,
Onverwacht logeerde hier een jongen met veel verhalen. Ik kan je helaas niet zeggen hoe hij heet, maar omdat ik een kapstok nodig heb om aan hem te denken, noem ik hem Jacob Slag. Het is trouwens ook vreemd dat ik hem jongen noem, want hij is vijfenzeventig. In de eerste helft van de jaren zestig was ik leraar aan het Grotius Gymnasium in Delft. Een van mijn leerlingen was een tandartszoon, Jan Decker van Linden, een domme jongen die de gymnasiumglans dof maakte. Ik was verbeeldingrijk in die dagen en werd door Jan bekeken met gemelijke achterdocht. Maar één keer heeft de domkop iets gezegd wat me sprakeloos maakte. Hij vroeg waarom Harry Mulisch, Remco Campert en Gerard Reve jongeren werden genoemd, ze waren toch al een jaar of vijfendertig? Op het Grotius zat één neger, een aardige jongen, ik weet niet meer hoe hij heette (hopelijk vat je dit niet op als een veeg teken). Hij zat in dezelfde klas
| |
| |
als Jan Decker van Linden. Toen er een klassenavond bij deze laatste zou worden gehouden, maakte zijn vader bezwaar tegen de komst van de neger. Hij wilde het huis negerloos houden. Ik kan me niet herinneren of dit een grote rel heeft veroorzaakt. De sfeer op die school was uitgesproken links-liberaal. Ik geloof dat de klassenavond schouderophalend werd verplaatst naar het huis van een andere leerling. Jan Decker van Linden kwam ook. Rassenproblemen moet je met een vermoeid soort cultuur benaderen - dat is de enige manier om eventueel nog een succesje te boeken. (Bij de Staphorst-variant haalt dit echter ook niks uit en moet je berusten.)
Jacob Slag belde donderdagochtend op. Hij was in Zutphen en wilde hier slapen. Karel v/h Reve zou hij meenemen. Ik raadpleegde Y en we vonden het goed. Ik heb Jacob vijf jaar geleden drie boeken van Karel v/h Reve geleend. Hij heeft ze niet gelezen, maar ook niet weggemaakt, wat op zichzelf al een prestatie is, want zijn leven is ongestructureerd en chaotisch. Hij leest wel, maar voornamelijk Tsjechow en Hester Albach. De eerste omdat die volgens hem alle andere schrijvers overbodig heeft gemaakt (voorgaande en komende), de tweede omdat ze een nog tamelijk jonge vrouw is en dus door Jacob begeerd wordt. (Hij kent haar vlees en bloed.) De vrouw is namelijk het middelpunt van zijn leven. Als hij vroeger door de Vijzelstraat fietste en hij zag een mooie meid (vind je dat ik meid kan schrijven, of is dat ongepast?), dan liet hij zich van zijn fiets vallen om aandacht te trekken. Hij zei dan dat hij zo door haar schoonheid getroffen was dat hij niet meer in het zadel had kunnen blijven. Vrouwen vinden dat vaak leuk, heb ik me laten vertellen, en Jacob Slag had er meestal succes mee. Misschien noem ik hem in gedachten daarom nog steeds jongen. Vergeet niet dat Jan Decker van Linden ook al in de vijftig is. Jacob kwam om negen uur op, hij dronk whisky, Ywater, ik niks. Hij vertelde Calvinistische theorietjes, doortrokken van angst en geurend naar pis. Ik ben het wel met hem eens dat je beter één schrijver kunt lezen dan vele (zoals Möricke bijvoorbeeld ook heel eenkennig is: Beckett), maar je wordt er wel krankzinnig van. Daarom las ik hem de volgende morgen een passage voor uit een verhaal van Cheever, waarmee ik bewijzen kan wat superieur schrijven eigenlijk inhoudt (dit komt zelden voor). Eerlijkheidshalve moet ik zeggen dat hij wel belangstellend deed - en dat is voor mij genoeg.
Misschien vraag je je af waarom ik je deze brief schrijf. Die vraag kan
| |
| |
ik deze keer beantwoorden: ik wil voor mijn dood vijftien verhalen schrijven, van ongeveer twintig pagina's. En dan is het wel genoeg. De moeilijkheid is dat ik niet weet waarover. Ik lijd aan verbeeldingsarmoede. Maar nu vertelde Jacob een verhaal over zijn neef Rob dat ik wil gebruiken. Rob is zestig en mislukt, maar gelukkig. Hij is net als Jacob een vrouwenman, echter van een heel ander type, hij zal zich nooit uit het zadel laten vallen, bijvoorbeeld. Hij rijdt werkeloos door Spanje en komt een vriendin tegen, een lesbienne. Die is bezig een Engelse schoonheid te versieren. (Jacob toont met handbewegingen de schoonheid van de vrouw, die hij nooit gezien heeft. Die bewegingen zijn universeel en nietszeggend. Net zoals je bij het navertellen van een roman niet kunt uitmaken of het een meesterwerk of een prul is.) Rob eet met de twee vrouwen in een taberna. Als de lesbienne even naar de wc is, kussen de Engelse vrouw en hij elkaar hartstochtelijk, eerste contact, ze kennen elkaar een uur. Ze spreken gejaagd en sissend af de lesbienne dronken te voeren en daarna vleselijke gemeenschap te hebben. Maar het loopt anders - in de euforie worden zij juist dronken en de lesbienne blijft nuchter. Aan het eind van de avond verdwijnt zij met de Engelse naar de caravan. Rob ziet ze nooit meer terug. Is dit een goed onderwerp voor een verhaal van twintig bladzijden? Weet jij dat, als gelouterd schrijver en dus kenner van het levensraadsel?
Artistieke groeten
ook voor Ilonka
| |
4 September 1999
Beste Peter,
Het is de nacht en eigenlijk heb ik heel weinig zin om iets zinnigs te zeggen. Een verhaal over de werkloze, de lesbienne en de Engeise schone lijkt me prachtig, maar krijg jij daar twintig pagina's mee vol? De zinnen ‘Als de lesbienne even naar de wc is, kussen de Engelse vrouw en hij elkaar hartstochtelijk, eerste contact, ze kennen elkaar een uur. Ze spreken sissend af de lesbienne dronken te voeren en daarna vleselijke
| |
| |
gemeenschap te hebben’, lijken me niet eenvoudig te overtreffen. De rest wordt snel bladvulling, een besmettelijke kwaal. Mijn eigen boek komt me mijn keel uit - vrijwel alle zinnen zijn doder dan doods - dus ik ben niet de juiste om advies te geven.
Ik zie geen mens, het antwoordapparaat staat continu ingeschakeld, de Albert Heijn-thuisservice brengt het eten in de keuken, ik werk met de gordijnen dicht omdat de weerspiegeling van het zonlicht in mijn computerscherm irriteert. Het zijn gevoerde gordijnen, dus frisse lucht krijg ik ook niet meer. Hier in het dorp is een schilder die alleen's nachts leeft en werkt. Ik ben laatst bij hem geweest, op een zwart leren bank lag hij onder een hoogtezon televisie te kijken en reusachtige joints te draaien. Het beste wat je als kunstenaar kon doen, volgens hem, was een rijke vrouw trouwen en je verre houden van alle dagelijkse beslommeringen.
Over een tijdje bouwt ah een chip in je ijskast die registreert wat bijgevuld moet worden. De volgende stap is een chip in de wc die je stront onder de loep neemt, ziet welke tekorten er in het lichaam zijn, waarop Appie Heijn zorgt dat er weer wat extra perssinaasappeltjes in je ijskast worden gemieterd. Ja, ik zie je al benauwd kijken, je ziet jezelf bij de kassa en het onderdrukte gegniffel van de caissières. ‘Nou meneer Snijders, die ui-kaaswokkels kunt ú deze week maar beter even niet doen, hè?’ En dan schuldig terug naar het schap moeten met zo'n zak wokkels, de afkeurende blikken van de wachtenden achter je, et cetera.
Mij lijkt het wel wat. Net ben ik naar de wc geweest en gewoontegetrouw wierp ik even een blik achterom - waarom eigenlijk? In de hoop het al decennia lang vermiste, zéér kostbare familiestuk, het collier van tante Ezamelda, in de pot te vinden, of uit een primitieve angst bij vergissing vitale delen uitgepoept te hebben? Ik schrok, want wat dreef daar?!
Een kikker! Hij zag eruit alsof hij net uit de modder was opgedoken, maar hij was helemaal gaaf: voorpootjes, van die grappige uitstaande achterpootjes, zwemvliesjes tussen de tenen en de vingers, allemaal zoals het hoort, oogjes zelfs, geloof ik. In een reflex trok ik door, zonder te kijken of hij nog leefde of dood was. En, toen ik naar het heldere water keek dat een seconde later van alle kanten toestroomde en het lege porselein vulde, besefte ik dat ik mijn geweten had doorgetrokken. Het was mijn geweten!
Mijn geweten drijft nu ergens ter hoogte van Katwijk aan Zee. Of dit een voor- of een achteruitgang is, zullen we in de toekomst moeten bepa- | |
| |
len (ik kan het wel raden trouwens: voor mij een zegen, voor mijn omgeving een vloek). Maar één ding was ik ondertussen wel te weten gekomen, iets wat volgens mij maar heel weinig mensen weten: dat het geweten eruit ziet als een juist uit de modder gekropen, nogal bewegingloze kikker, eentje die zijn winterslaap houdt. Maar wellicht haal ik nu het persoonlijke en het algemene door elkaar. Misschien springen en kwaken andere gewetens voor tien. Ook over de grootte durf ik geen definitieve uitspraken te doen; bij míj was - ie ongeveer zo groot als een vrij atletische eenjarige kikker. Een Parijzenaar zou hem waarschijnlijk als té mager terug naar de keuken hebben gestuurd.
Mijn vraag is: heb jij je originele geweten nog en weet je toevallig waar je een nieuwe kunt laten aanmeten? Of moet zoiets groeien? Ik weet het niet, ik sluit niets uit, ik sta voor alles open. Ik voel me behoorlijk onthand ondertussen (hahahaha, maar niet heus). Of moet ik tot het voorjaar wachten en langs de slootkant zonder te kauwen een hand kikkerdril naar binnen werken? Laat het me weten. De meeste mensen die ik ken, kennen het woord niet eens. Ondertussen al goeds en slechts van mij,
Jaap |
|