| |
| |
| |
*{ William Kotzwinkle
Het verscheiden van een voodoo-koningin
vertaling: dirk-jan arensman
Toen Delia Dalmane haar sleutel in het slot stak, rook ze brandende veren. ‘La Sirene,’ hoorde ze zichzelf zeggen. ‘God sta me bij.’ Ze moest haar boodschappen opbergen, en haar handen trilden bij het op de planken zetten van wat ze had gekocht. ‘O, Heer, wat ik heb gekocht, wat ik heb gekocht.’
Ze deed het kastje dicht en haastte zich weer de gang op. De geur van brandende veren was weg, maar die hoefde je geen twee keer te ruiken om te weten wat er loos was.
De straat was zo heet als een braadpan, en de hakken van haar schoenen zonken weg in het asfalt. De kinderen hadden een brandkraan opengedraaid, en hun stemmen kwamen van heel ver weg, schreeuwend en gillend in hun waterval. Een fijne motregen viel op haar neer terwijl ze voorbijsnelde, maar het sproeiende water verkoelde haar niet, het voelde als zuur op haar lichaam.
La Sirene heeft gedanst met een vis. Ze kent de geheimen van Zombi.
Delia liep snel langs het Candyman's Restaurant, door de hitte van een ventilatierooster, waarop de lucht van vet werd gedragen, zinderend heet.
Nu stort het allemaal in. Het duurt lang, maar nu stort het in. Haar blik ging luchtwaarts. De zon was als een plaatje op koper gekrast, en deze dag was slecht.
Ze sloeg Third Avenue in. Een rat kruiste op een holletje haar pad, draaide zich om, en keek haar aan. Zijn donkere oogjes glommen, en toen kromde hij zijn rug en ging verder met het doen van zijn boodschap.
Haar kleren voelden als vodden. Ze bracht haar hand naar haar haar, en het voelde als het haar van iemand anders. Haar bloed bonsde, ze haastte zich de straat af, niet in staat haar pas te vertragen. Dit was de richting waarin ze nooit liep, dit was het gebouw dat ze zevenentwintig
| |
| |
jaar niet had bezocht. Ze bekeek de bellen, en vond degene die ze had ingedrukt toen ze een jonge vrouw was; toen haar vinger hem aanraakte, had ze het gevoel dat er helemaal geen tijd voorbij was gegaan. Haar bellen werd beantwoord, en ze duwde de deur open en liep door de nauwe hal naar de trap.
Als je tegen elke prijs een man wilt, dan zal La Sirene hem stevig te grazen nemen, lieverd.
Aan de voet van de trap hing een spiegel. Niet kijken, nooit in een spiegel kijken als je overstuur bent. Haar hoofd draaide naar de spiegel als dat van een pop. Een vrouw van middelbare leeftijd keek terug, en in haar ogen zag ze de jonge vrouw die ze was geweest toen ze deze trap voor het laatst had beklommen, helemaal gek van liefde.
Breng me een plukje van zijn haar, en ik zal hem de Danse Calinda voor je laten dansen, schat.
Ze greep de leuning vast, en begon de trap op te lopen.
Ik beklim hem al die jaren al in mijn dromen, bang, bang.
De trap rook naar ontsmettingsmiddelen, sterk en doordringend, om de andere geuren weg te wassen.
Ik klim al nacht na nacht.
De radio stond aan, en een tv. Een kind schreeuwde. Het ging allemaal door, omdat het niets met haar te maken had. Ik sta alleen in wat ik heb gedaan.
Ze stopte voor de deur van La Sirene en klopte.
Hij werd opengedaan door een buurvrouw. ‘Precies zo,’ zei de buurvrouw, wijzend, ‘heeft La Sirene zichzelf uitgespreid.’
Het appartement was piepklein. Door een deuropening naar de slaapkamer zag Delia Dalmane de kleine, oude voodoo-vrouw dood in haar bed liggen.
‘Ik ga altijd even bij haar kijke op deze tijd van de dag,’ zei de buurvrouw. ‘En zo vond ik d'r. Ben je familie?’
‘Nee,’ zei Delia Dalmane. Ze liepen de slaapkamer in en gingen aan het voeteneind van het bed staan. La Sirene's ogen waren gesloten, en haar rimpelige handen lagen gevouwen op haar borst, met een rode draad door haar vingers gewonden. Om haar oeroude hoofd was een Madrasezakdoek gebonden, met zeven zorgvuldig gedraaide punten eraan.
Aan weerszijden van La Sirene brandden kaarsen, met vierkanten van papier eronder geplaatst. Aan de voet van het bed stond een bord gekook- | |
| |
te bruine bonen met rijst, met een cirkel van vijftig munten van een cent eromheen.
‘Zo was 't toen ik binnekwam,’ zei de buurvrouw. ‘Het bevalt me niks, maar ik heb respec' voor de dode.’
‘Die kaarsen zijn nog niet lang aangestoken,’ zei Delia Dalmane.
‘Nee, 't ziet ernaar uit dat ze nog geen uur dood is.’ De buurvrouw schudde haar hoofd om de kaarsen en de voedseloffers. ‘Het is duivelswerk.’
‘Ik kende haar...toen ze jonger was.’
‘Nou, nu is ze oud. En veel ouder wordt ze niet.’
Delia Dalmane staarde naar La Sirene; de schedel scheen door de strakke, perkamentachtige huid. La Sirene's mond was naar beneden gekeerd, met diepe kreukels aan de hoeken, cynisch en gewend aan de geheimen van vrouwen. Grote hoepels van oorringen hingen in haar oren, en gouden bedeltjes bedekten haar polsen.
‘Nou, ze heb hier een hele santekraam aan spulle waar niemand zich raad mee zal wete.’ De buurvrouw gebaarde naar de strengen kruiden en gedroogde bloemen die aan de muren hingen. Er stonden potten en flessen en flesjes met gekleurde oliën. Er zaten gedroogde wezentjes in een glazen bakje met gemummificeerde figuurtjes als piepkleine, oude demonen. ‘'t Zou allemaal verbrand moete worde, maar ik ga 't risico niet lope dat ik de rook inadem. Ik stop 't wel allemaal in een vuilniszak, en gooi 't weg.’ De buurvrouw schudde haar hoofd weer naar de verzameling objecten in de woonkamer. ‘'t Is niet christelijk, maar d'r kome hier een hoop mense.’
‘Ja,’ zei Delia Dalmane, terwijl ze een stapel enveloppen doorkeek die poeders bevatten, elk gemerkt in La Sirene's handschrift. ‘Een hoop mensen.’ Ze bracht een van de enveloppen dichter naar zich toe, las de spinachtige krabbels: Snel Snel Geluk. Ze legde de enveloppe neer en draaide zich weer om naar de gekrompen gestalte van La Sirene. Ze boog zich over de kleine, oude voodoo-dame en fluisterde: ‘Ze zei niet tegen mensen wat ze moesten doen als het geluk opraakt.’
‘Ik heb 'r poeders nooit hoefe gebruike,’ zei de buurvrouw, ‘maar d'r ware d'r genoeg die 't wel deeë. Moet je dat nou zien.’ De buurvrouw wees naar beneden op straat. ‘D'r rijdt een lijkwage voor. Niet te gelofe, toch? En d'r is nog een parkeerplaats ook. La Sirene heb overal voor gezorgd.’
| |
| |
‘Wat is dat voor lucht?’ vroeg Delia's man, Slide Dalmane, en hij draaide zich om achter zijn balie in het postkantoor.
‘Welke lucht?’ De bediende naast hem gooide een pakje in de spoedmand.
‘Het ruikt naar...brandende veren.’
‘Ik ruik niks.’ Het was een druk uur. Twee rijen vormden zich bij de balie voor hen. De mouwen van Slide Dalmane's postkantoor overhemd waren opgerold om aan de slag te gaan, en zijn polshorloge tikte, maar hij staarde ernaar alsof het het horloge van een vreemde was.
‘Een rolletje postzegels alstublieft.’ Hij keek op. Een vrouw trommelde ongeduldig met haar vingers op de balie. ‘Ik zei,’ herhaalde de vrouw, ‘dat ik graag een rolletje postzegels wilde.’
De wolk van brandende veren werd dikker om Dalmane's hoofd, en de stem van de klant vervaagde naar de achtergrond.
‘Is er iets, Slide?’ De bediende naast hem schoof een pakje op de weegschaal.
Dalmane deed de la met postzegels open. Aan de binnenkant zat een foto van Delia vastgeplakt, die tussen de postzegeIs naar hem lachte. Hij staarde naar haar gezicht, en herkende de vrouw die zijn echtgenote was nauwelijks.
Het was bijna vijf uur; de zaken in de buurt verstuurden hun pakjes van die dag en de koeriers stonden in een rij aan de andere kant van de balie met stapels enveloppen en kartonnen dozen. Dalmane werkte snel, zijn handen leken van iemand anders te zijn, net als zijn kennis van gewichten, tarieven, wijken. Hij gooide pakjes achter zich neer - express, spoed; de baan die ze beschreven klopte automatisch, en de zeilende bruine pakketjes vielen in de schaduwachtige binnenkanten van canvas bakken, maar de dag ontvouwde zich niet echt, het leek alsof het maar een film was, steeds maar geprojecteerd in een loop waar hij in gevangen zat. Hij deed de la weer open, en zag het glimlachende gezicht van zijn vrouw, zo ver weg als het gezicht op een postzegel uit een ander land, als dat van een buitenlandse koningin, belangrijk voor iemand, maar niet voor hem.
Hij deed de la langzaam dicht, gaf wisselgeld aan een koerier die elke dag op dit uur kwam; ze praatten en maakten grapjes maar Dalmane had het gevoel alsof hij door een zware ruit sprak. Hij keek naar zijn handen, en stond versteld van hun gerimpelde netwerk van rechthoeken, diamantvormen, de groeven van de tijd die in het vlees waren gesleten. Zijn
| |
| |
mollige figuur leek hem vreemd, alsof hij het figuur van een slankere man zou moeten hebben. En toen zag hij die man, zag hij zichzelf, tapdansend, lang geleden op de stoep voor het Ambassador Theater in 119th Street, met een menigte om zich heen. Zijn kleine, zwarte koffertje waar hij zijn tapschoenen in droeg, stond open en mensen gooiden er geld in. Hij gleed over de stoep, terwijl de beat hem ondersteunde, zoals de beat dat doet als je dag en nacht oefent; de mensen die naar hem keken, wisten het: hij had de magie, hij had de moves.
De herinnering vervaagde en hij deed de postzegel-la open, en Delia keek hem aan met haar sterke, onbuigzame karakter, en met hun drie kinderen naast haar. En toen was hij weer terug op de stoep voor het Ambassador, op een andere avond, maar er was iets veranderd. Hij kon de beat niet vinden, en hij had de geur van brandende veren in zijn neus.
En dat had het einde betekend, zevenentwintig jaar geleden, omdat er iets tussen hem en de beat was gekomen, iets zwaars en langzaams dat bewoog in zijn brein, wat hij nooit af had kunnen schudden, wat zijn manier van doen werd, ernstig en langzaam. Zijn dagen van snelle draaiingen waren geteld; hij borg zijn dansschoenen op, en deed het kleine, zwarte koffertje nooit meer open.
Enveloppen kwamen op hem af, hij gooide ze, schreef een bon uit, gaf die aan iemand, in de postregionen van de hel.
Om zes uur gingen de deuren op slot, en hij baande zich een weg door de achterkant van het postkantoor, langs de lopende band, het sorteergedeelte, het laadplatform. Machinerie en stemmen echoden in het enorme gebouw, de nachtploeg begon. De gestreepte textuur van de betonnen muur, de erwtgroene kleur van de deuren, het felle, fluorescerende licht maakten dat hij zo snel als hij kon naar buiten wilde. Hoe ben ik hier verzeild geraakt?
Een vrachtwagen reed achteruit naar het platform, naar bergen volgeladen postzakken. Hij liep bij ze vandaan, met het gevoel dat hij uit balans was. Zijn linkerpols deed zeer, alsof het bot gekneusd was door een stel handboeien. Hij deed zijn horloge af, draaide het om in zijn hand, staarde naar de kleine, gegraveerde letters op de achterkant.
Voor vijfentwintig jaar
Amerikaanse Posterijen
| |
| |
Toen, terwijl hij in de schaduwen van de namiddag aan de achterkant het postkantoor uitliep, rook hij brandende veren. Op de scherpe lucht dreef een herinnering aan zijn dansdagen; Delia, jong, in een rode jurk die onder het uithangbord van het Ambassador Theater stond, stervend van liefde voor hem, en hij dacht bij zichzelf: 't Is jammer dat die meid geen man weet op te winden, hoe ze zich ook optut. Maar toen ze hem om een lok van zijn haar had gevraagd, had hij het haar gegeven. En voor hij het wist, was hij met haar getrouwd.
Hij reed met de metro naar het noorden van de stad, en hield zich vast aan de lus. Een trio jeugdige criminelen op zoek naar een verzetje kwam de wagon binnen. Maar ze vielen stil toen Dalmane zijn matte, koude ogen op hen richtte. Ze konden de eeuwenoude herinnering aan Zombi niet kennen die ze in zich voelden, maar ze wisten genoeg om niet met dit individu te spotten. Ze stapten de wagon uit, en kozen een andere voor hun kleine schrikbewind.
Dalmane stapte uit bij zijn halte en ging de trap op naar het trottoir. Voor hem schoot een brandkraan een regenboog van water in de lucht. Hij liep de waterval in en bleef staan in haar koude sluier, terwijl de kinderen lachten en om hem heen dansten.
Een spoor van water achterlatend, liep hij verder de straat in, terwijl hij ook herinneringen met zich meesleepte, aan kinderen en thuis en de kerk, maar ze waren van iemand anders. Hij bracht zijn hoofd naar achteren, naar de zomerse avondlucht; hij was drukkend en gemeen, en zijn lichaam was zwaarder dat het had moeten zijn, het lichaam van iemand anders. Het zou licht moeten zijn, het zou voort moeten zeilen. Vroeger zeilde het voort.
Hij ging het appartement binnen als een dromer, deed de slaapkamerkast open, en sleepte zijn zwarte koffertje eruit. Het voelde zo zwaar als een lijkkist waarin zijn leven begraven was, en hij moest het neerzetten, ging toen op het bed zitten, waar hij naar de vloer staarde, terwijl hij zich herinnerde dat menigtes naar hem hadden gekeken voor het Ambassador Theater, en de grote kamers van Hotel Cecil, waar bezoekende muzikanten vroeger logeerden. Mag ik je voorstellen aan een prima tapdanser. Dit is Slide Dalmane. De tapschoenen van deze man zijn hot. Die gaat nog eens naam maken.
| |
| |
Toen Delia terugkwam, trof ze Slide zittend op hun bed aan, terwijl hij stilletjes staarde naar de plas water die zich aan zijn voeten had gevormd. Zijn gestijfde witte postkantoor-overhemd met zijn naam op de zak genaaid, droop, net als zijn broek. Hij keek nauwelijks op toen ze binnenkwam. ‘Silde,’ zei ze, terwijl ze naar hem toe liep. ‘Je bent helemaal nat.’
Zijn blik volgde haar niet; ze had net zo goed een vlieg kunnen zijn die rondzoemde.
‘Wat is er, Slide?’ fluisterde ze.
Hij sloeg zijn ogen op naar de hare. ‘Ik ben genaaid,’ zei hij.
De kastdeur stond open en de planken waren een zooitje. Zijn oude koffer stond open en ze zag zijn zwarte tapschoenen erin.
‘Maak je je klaar om te dansen, Slide?’
Het maakt niet uit offie van je houdt, meid, ik heb die goeie ouwe gris-gris. Wat ik doe is serieus. Meen jij het serieus? Want dat is je geraaien.
Hij kwam overeind en liep naar het raam. ‘Ik ben flink genaaid.’ Hij staarde een hele tijd naar de straat, en draaide zich toen weer om naar haar. Ze probeerde zijn blik te vangen. Ze had hem naar een mooie, vaste baan geloodst. Zij had hem gemaakt tot wat hij was: een gerespecteerd man in de buurt, een echtgenoot en vader. Hij zou een keurig pensioen krijgen.
Hij wrong zich langs haar, met het zwarte koffertje in zijn hand. Hij zag zijn ronde, gerimpelde gezicht in het oog in de spiegel, en sloeg zijn handen voor zijn ogen, ongelovig. Zijn vingers bewogen langzaam over de rimpels, probeerden het gezicht te vinden dat hij zich herinnerde.
En hier heb je een Scheidings Poeder. Daarmee verliest-ie z'n dansfratsen. Die zangers en dansers zijn geen goeie echtgenoten, lieverd. Dat weet elke vrouw.
Hij tilde zijn zwarte koffertje op en ramde het door de spiegel. Toen, terwijl hij het nog steeds vastklampte, duwde hij zich langs Delia, en liep naar buiten.
Vogel Befresh wankelde over Third Avenue, terwijl hij zich vasthield aan de bakstenen muur, zijn handen glijdend van steen naar steen om zich overeind te houden. Zijn broek zakte af, en hij had een schoen verloren. Tien maanden aan vuil bedekten hem, en hij had builen op zijn hoofd van de smakken die hij tegen het trottoir had gemaakt, of misschien had hij een aframmeling gekregen, dat wist hij niet meer, en het kon hem ook niet schelen. Hij was dronken en misselijk en hij wilde nog dronkener
| |
| |
worden. Straks zou hij vallen, en dan zou hij slapen waar hij viel, maar hij wilde neergaan met een fles in zijn hand. ‘Ik zou wel een slok lekkere wijn kunne gebruike,’ zei hij tegen de warme zomernacht.
Er kwamen een paar opgeschoten jongens op hem af, die stoer waren en trots en nog bij hun mamma's woonden. Doodschieten is de beste schietoefening.
Befresh trok aan zijn afzakkende broek, kwam omhoog tot zijn volle lengte, en probeerde met de moed der wanhoop respect af te dwingen. Ze passeerden hem zonder hem een blik waardig te keuren, alsof hij uitlaatgas was. Hij ontspande zich weer in zijn rottende gehang, liet de muur los, en tuimelde de lege ruimte in, terwijl zijn armen maaiden in de lucht voor hem. Hij kreeg weer greep op zichzelf op een berg vuilniszakken, en ging toen aan het werk, probeerde er één open te maken.
‘Ze hebbe die zak met genoeg sluitertjes dich'gemaakt, hè.’ Zijn vingers konden het niet aan, hij scheurde de zak open, en ramde zijn hand erin.
Hij haalde er een ruw gesneden houten beeldje uit met geschilderde ogen en kippenveren eraan. Hij stopte het in zijn zak, trok toen de hele zak eruit, en ging verder de straat af met het ding over zijn schouder. Aan het eind van de straat stond het leegstaande gebouw waarnaar hij zocht. Hij stapte over de losse stenen, en ging onder een gesloopt plafond door naar binnen. Losgerukte elektriciteitskabels hingen in lange lussen voor hem; hij greep er één vast, en zocht ermee naar zijn evenwicht terwijl hij over het puin stapte, liet toen los, en liet zich zakken in het licht van een straatlantaarn buiten de opengebroken muur.
Hij maakte de vuilniszak open en haalde er een potje uit. Hij hield het omhoog en zag, in silhouetten tegen het licht, een drijvend figuurtje met handen en voeten. ‘Ziet eruit als een ingemaakte pad, Vogel.’ Hij schudde het heen en weer, en de pad draaide langzaam om in het water, dreef met zijn gewebde poten uitgestrekt in een dode crawl. ‘Een vent die dit drinkt kan wellis maagklachte krijge.’ Hij gooide het opzij en het potje brak op de stenen.
Hij stopte zijn hand weer in de zak, en hij kwam naar buiten met een stapel witte envelopjes. Op elk ervan stond een spinachtig handschrift. Met samengeknepen ogen las hij wat op één ervan geschreven stond: Snel Snel Geluk.
Hij verbrak het zegel. ‘Alsur snel geluk te krijge is, ben jij de gozer die 't nodig heb, Vogel.’ Hij schudde een geurig poeder uit in zijn hand.
| |
| |
‘'k Vraag me af wat je ermee moet. Direc'aanbrenge is misschien 't beste.’
Hij wreef wat poeder op zijn onderarmen, en strooide de rest uit over zijn hoofd. ‘Nou zittik onder 't snelle geluk, man. Kom nog es in het Witte Huis terecht.’ Hij ging verder met het onderzoeken van de zak, en haalde er een in plastic gewikkeld bord uit. Toen hij het afwikkelde, kwam hij bruine bonen, rijst en een bergje van vijftig munten van een cent tegen, die door het eten zaten. Hij stopte de munten in zijn zak, en begon aan het eten.
Het gewicht van de vijftig centen in zijn zak bevredigden hem, terwijl het eten hem krachten gaf die hij een hele tijd niet had gehad. Hij duwde zichzelf overeind en liep door het afval. Hij zou een fles kopen, en terugkomen voor een lekkere borrel, en dan gaan slapen. Hij struikelde over een gevallen kabel, en viel voorover. Hij beschermde zijn ogen met zijn arm toen hij neerkwam, maar zijn val werd gebroken door een zachte zak van het een of ander, wat een lichaam bleek te zijn.
‘Je ken maar beter make dat je wegkomp, Vogel,’ zei hij bij zichzelf, terwijl hij zich overeind duwde en zich omdraaide naar de straat. Maar het was hier rustig, er was niemand, en een dode man heeft niets aan zijn bezittingen.
Hij knielde neer, en bekeek het lijk, dat leed aan een kogelgat midden in zijn voorhoofd. Hij deed de schoenen van de man uit en hield ze op naar het schijnsel van de straatlantaarn. De gepoetste punten glommen. Hij deed de sokken uit, maakte toen de riem los, en deed de broek uit. ‘Zijde ondergoed. Die vent is zeker een pooier.’
Hij deed zijn eigen vodden uit, en worstelde zich, terwijl hij blootsvoets balanceerde op het puin, in de kleren van de pooier - het ondergoed, het gestijfde witte overhemd, de broek, en het jasje. Het paste perfect, de schoenen incluis. ‘Ze hebbe ze portefeuille natuurlijk meegenome.’ Hij zocht naar verborgen zakken maar vond er geen. ‘Nou ja, mij hoor je niet klage.’ Hij liet de das onder zijn boord glijden, en strikte hem. Hij pakte de zonnebril en de hoed van de pooier, en legde toen zijn eigen kleren op het lichaam. Er zat niets in die vodden waarmee ze hem konden identificeren, en de politie zou zich toch niet druk maken om een overhoopgeschoten pooier.
Hij deed de brede krokodillenleren riem dicht om zijn middel, trekkend aan de gladde zilveren gesp. ‘Veelmaals dank,’ zei hij tegen het lijk, dat eerder die avond iemand was geweest met wie je niet moest sollen. En er was toch met hem gesold, omdat er altijd wel iemand is om met je te
| |
| |
sollen, overdacht Befresh, al ben je het zelf maar, sukkel, wat altijd mijn probleem is geweest.
Hij stapte voorzichtig door het puin de straat weer op. Hij liep naar de hoek van de straat, en stak over. Wattik moet doen is wat ruimte tusse mij en de overledene creëre.
Zijn voeten werden verzacht door dikke sokken en fraaie lederen schoenen, en lopen ging hem makkelijker af dan het in tijden had gedaan. Hij stopte even voor de etalage van een slijterij, en keek gulzig naar de mooie wijnen die op een rijtje stonden. Toen ving hij zijn weerspiegeling op, met zijn hoed en zonnebril op, en hij hoorde de diepe stem van de pooier in zijn oor: Dat is een pak van duizend dollar dat je daar ziet, broer. Zou je je daar niet 's een beetje aan aanpassen?
Hij voelde hoe de glimmende schoenen van de pooier hem van de etalage van de slijterij wegdraaiden.
Krijg nou wat, dacht Befresh, die schoene lope waar ze heen wille. Hij staarde naar de glimmende punten terwijl hij verder beende. De schoene van die pooier hebbe een eige willetje. Komt zeker omdat ze zoveel schoppe hebbe uitgedeeld. Goed richtingsgevoel.
Maar na een paar stappen realiseerde hij zich dat het zijn eigenste zelf was die liep. Maar toen hoorde hij de stem van de pooier weer. Tijd om nuchter te worden, beste vriend. Je hebt net mazzel gehad.
Vogel Befresh knikte begrijpend. Het is nu of nooit, Vogel. Een pak als dit past niet bij een of andere aan lager wal geraakte zuiplap. Het past bij een goed aangepaste, zichzelf respecterende pooier.
Hij trok de glimmend witte, Franse manchetten van zijn overhemd recht, en streek zijn das recht, waarbij zijn vingers naar beneden gleden naar de gladde zilveren gesp van zijn riem. Nog een gaatje verder, om me in het gareel te krijge.
‘Die riem is wel erg dik, hè.’ Hij draaide de riem om, vond er een ritssluiting in, en trok hem voorzichtig open. De riem was gevoerd met briefjes van honderd. Een heleboel briefjes van honderd.
Hij liep naar het midden van de straat, en hield een taxi aan. ‘Naar het dichtstbijzijnde hotel,’ zei hij terwijl hij achter instapte.
De taxichauffeur wachtte tot het licht op groen sprong, en terwijl ze wachtten, zag Befresh een man tapdansen voor een dichtgetimmerde bioscoop. De bewegingen van de man waren bestudeerd en langzaam, alsof hij zich met moeite een act probeerde te herinneren. Hij tapte en
| |
| |
schopte en draaide met een mollige gratie, terwijl zijn taps echoden onder het verlaten uithangbord. Een zwart kofferje lag open op het trottoir, maar zijn enige publiek was een rat die voor de ingang van het verduisterde theater langs glibberde.
Het stoplicht sprong op groen, en de taxi schoot vooruit. Vogel Befresh deed zijn zonnebril af, en masseerde de hoeken van zijn bloeddoorlopen ogen. Onder zijn vingernagels waren een paar korrels Snel Snel Geluk-poeder achtergebleven, de ouwe gris-gris van een voodoo-koningin die nu voor altijd sliep, terwijl alle toverspreuken die ze ooit had uitgesproken ongedaan werden gemaakt en zeilden door de New Yorkse nacht. |
|