collin: Niemand, geloof ik, alleen ik, en de bakker. ‘Mooi jasje, trouwens,’ zegt-ie over mijn jasje. ‘Lekker zacht stofje, mooie witte boordjes. Past goed bij die broek. Nog een dasje erbij, zeker?’ Ik zeg: ‘Inderdaad, het is een kostuum.’ Zegt-ie: ‘Wel prettig zeker, dat je van je hobby je vak hebt gemaakt.’ Ligt het aan mij dat dat altijd als een verwijt klinkt?
cycowski: Welnee, die bakker mag toch ook graag een knap stukje muziek horen op z'n tijd.
collin: Ik kon mij toch niet aan de indruk onttrekken dat mijnheer een probleem met me had. Dus ik vraag: ‘Heeft mijnheer een probleem?’
bootz: Kon je het weer niet laten?
collin: ‘Alstublieft,’ zegt-ie, ‘een tompouce voor mijnheer. Ik zit er niet mee. Zing maar, dans maar, wij bakken het brood wel. Wij maken de straten, besturen de trein, brengen de krant rond, weer of geen weer. En als we niet afgepeigerd zijn van het draaiend houden van deze orde, van het bezweren van de chaos, en als we het even kunnen betalen, komen we kijken naar jullie kunstenmakerij.’ Ik zeg: ‘Kunst is het niet hoor. Het is ook om te lachen.’
biberti: Alsof hij nooit van ons had gehoord.
leschnikoff: Comedian Harmonists. Topentertainment. Amusement van hoog niveau.
collin: ‘Kun je me vermaken, denk je? Kun je me laten lachen, echt lachen? Het soort lach dat ik niet kan controleren. Zodat ik alles even vergeet?’
biberti: Die man heeft inderdaad een probleem.
collin: ‘Wat kun je eigenlijk, méér dan een ander, dat je je ophoudt aan de schone kant, de gepoetste kant van het leven, waar een ander de was heeft gedaan. Waar een ander je stront uit de plee heeft gebikt. Waar een ander je eten voorzet. Waar een ander de vloer heeft liggen boenen, en de