| |
| |
| |
Ramsey Nasr ~
Andres Serrano
Vandaag ben ik beschaamd om alle liefde
Waarmee iets heilloos werd bedreven.
Een lichaam dat in pijn, verdriet
Hangt kleurrijk uitgebloed en ingelijst
Te drogen om naar op te kijken,
Om na een onbeschofte hand
Wat schoner te gaan lijken.
U heeft helaas geen hoofd vol bloed en wonden,
Geen groter schepping blootgelegd;
U heeft iets lelijks dood geboren
Een meter en een kwart bij anderhalf
Van hoe de scherf doorheen de keel ging,
Verziekt waar liefde schuilen wil.
Zij schuilt in haar verbeelding.
| |
| |
Lied van de oude man
Ik vind met uitgevallen mond
Opnieuw het huilen uit. Ik zing
Zoals een long en buiten klinkt
Een vuist zich vast aan mijn accordeon.
Mijn vel is hard, Ana, vlieg op.
Een harde worst ben ik geworden,
Maar alles krijgt weer plaats en orde:
Lelijke vlinders vinden hier hun pop.
Beef, Ana, stilletjes omhoog.
Neem mee de varkens, het konijn,
Maar zeg mij of het sterren zijn
Of uitgebrande stenen. Hoe dan ook,
Die Jezus Christus, hij beloog
Ons, mooike, net als iedereen
Die jonggebleven en alleen
Heeft leren leven, zonder ruggenboog.
Zij zagen nooit je vingers ha-
Ken. Altijd ‘zachtjes’, altijd weer.
Ik denk niet dat ik iemand deer,
Nu ik een oud spel openwringen ga.
| |
| |
13-3-'96
Wie wenen wil, moet ook verweren
Of werkelijk zijn als de zee:
Uitlogen alle wereldzeer en
Zich spiegelen met sterren mee.
Als leven zuiver wijken is
Om aards bestaan en daden dof,
Geen groeiende gelijkenis
Zich eigen toont aan onze stof,
Kies liefst mijzelf ik te overschatten
En scherm ik dit eenzelvig kind.
Dan mag aan mij het maatloos zich bezatten,
Tot morgendauw geen tranen bindt.
Vooreerst ontken ik deze boosheid,
Vergaap mij niet aan vliegend lood.
Er is geen wereld zonder broosheid,
Er zijn geen zestien kleuters dood.
| |
| |
Oud loodgedwongen bladerkroost lichtte op
In okerrood. Het sliep te diepgeroest
Dan lief nog lijken kon wat doden moest:
Hardvochtig woud van beuken, week van top,
Waar siervogels als in verzuurde krop
Hun veren lieten. Alles lag verwoest,
Maar los van blaren, tegen alle knoest
Verdroeg verstrooid een beukenboom wat knop.
En als de dag vervalt, begint het onder 't
Gewelf te bloeien: groen openen honderd
Loten. Een jongeling kijkt roerloos toe.
Hij heeft van bozigheid zich afgezonderd
Om stil te staan, waarom niets meer verwondert.
Hier staat hij nu en weent en weet niet hoe.
| |
| |
Étude
Je grote oogjes uitgedoofd
Door domme domme gedachten
Wil je dat ik naar jou toe
Wil je dat ik opgestegen kom
Om samen te leren vliegen
Twee kamers van hetzelfde hart
Ik trek mijn zwarte vleugels aan
En onderweg zal ik voor jou de sterren tellen
Water zal sprenkelen uit mijn tenen
Tien tenen bewaar ik voor jou
En uit mijn hielen allebei spuit lichtblauw gas
Om hoger te geraken tot bij jou
Vuil sijpelt uit mijn beide ogen
En allebei mijn handen vullen zich ermee
| |
| |
Dood vuil over dode aarde
Ik ben al in donkere luchten en roep om jou
Ik zie hoe sterren achter mij steken blijven
Terwijl ik vuur uit mijn duizenden haren pers
Dunne buizen over mijn gehele lijf
Mijn hoofd brandt voor jou
Mijn handen zijn tien pennen van stralend vuur
Dit is niet meer naar boven
Mijn botten ontploffen als hete lucht ontploft uit een moeras
Voel hoe mijn lichaam barst en knalt
Mijn aderen slagaderen capillairen
Nerven van licht gestold in licht voor jou
Ik ben voor jou veranderd
Ik verlicht je van binnen
Ik zoek de randen van je lijf
Ik zoek je groot en bonzend hart
Ik zoek de randen van je holle lijf
Ik ben hel lichtend in jou
| |
| |
Le sacre du printemps & Pierre Boulez
Toen stopte het met bloeden en bedaard
Steeg hij van zijn estrade, paars noch bleek.
Men kreeg applaus, een vlinderdas hing scheef:
Laatste verweer van een woedende maart.
En ik, weerlozer dan tevoren, keek
Naar ravage met blote hand gebaard,
Alsof een rood verband of oude baard
Afscheurde en zere bloempjes openstreek.
Hoe kan een man die enkel denkt in tikken
Mij doen huilen? Ik huil om een soort Zeus.
Alleen in lege zaal hoor ik nog juist,
Hoe ze de cello's in hun dozen klikken.
Wie weet of binnen in zijn klokkenhuis
Het hart niet rustig verder gaat, maar suist.
|
|