‘Oma, je moet naar me luisteren, ik heb een probleem. Ik heb heel dringend... Je moet me helpen! Ik heb niet veel geld bij me. Ik kan niet zo lang telefoneren, luister oma...’
‘Ja, waar ben je dan Tinaatje? Ben je niet thuis?’ ‘Oma! Ik ben niet thuis! Absoluut niet! Ik ben hier in Eilat. Eilat, begrijp je, dat is een stad in het zuiden van Israël! Ik ben absoluut niet thuis!’
‘Ja, wat doe je daar dan? Waarom ben je niet thuis? Waar ben je?’ Martha tast naar de afstandsbediening om het geflikker af te zetten, maar ze kan er net niet bij. Met een ruk probeert ze het nog een keer, stoot daarmee echter de afstandsbediening van de tafel. Het apparaat komt hard neer op de houten vloer en valt open. Een batterij flitst weg. O god.
‘In Israël, oma, Israël! En ik heb een probleem, oma, een probleem, en je moet naar me luisteren! Jeremy is weg, plotseling weg! Hij wilde eventjes uit de bus om wat eten te halen voor ons, en toen kwam hij niet meer terug! De buschauffeur heeft gewacht, maar Jeremy was weg. Begrijp je! Maar hij had niet eens zijn jas en... Och hemel! Alleen al ons geld, de cheques en de hele klotenzooi, de paspoorten, begrijp je, en...’
Martha heeft de poging gestaakt om op de vloer naar de afstandsbediening te voelen. Ze heeft maar een vaag besef van het ongelooflijke dat haar oor binnenstroomt en ze zit verstijfd van schrik in de stoel. ‘In Israël? Maar Tina, wat doe je daar dan? In Israël? Zo ver weg! O god, Tinaatje, wat doe je daar dan? Wat doe je daar dan?’ Martha probeert te begrijpen wat haar kleindochter zegt. Ze doet haar best verbindende draden te weven tussen deze fauteuil, waarin ze zit, het veelkleurige beeld op de televisie, waarin haar blik vervaagt, Arturs solide commode daarachter en de opgewonden zinnen van haar kleindochter, die door Martha's hoofd schieten. Maar uiteindelijk leiden bij het woord ‘Israël’ al haar pogingen schipbreuk. ‘Oma, alsjeblieft, alsjeblieft!’
Heel duidelijk hoort Martha hoe de telefoon begint te snikken. En alsof de verbinding geheel en al op dit vochtige niveau tot stand is gekomen, springen ook haar de tranen in de ogen. ‘Oma, begin nu niet ook nog te huilen! Luister, luister: alles is in orde, alles is... Je hoeft maar één ding voor me te doen. Doe 't alsjeblieft voor me. Geef me het telefoonnummer van oom Karl in Wiesbaden. M'n ouders zijn daar namelijk. Ik heb mijn ouders nodig, begrijp je? Maar ze zijn bij oom Karl in Wiesbaden. En ik heb zijn nummer niet, begrijp je? Geef me gewoon het nummer van oom Karl!’ ‘O god, o god, o god,’ huilt Martha en ze houdt