| |
| |
| |
Marieke Groen
Italiaans voor op reis
‘Non parlo ienkles, wat denkt zo'n spaghettivreter wel!’ moppert pa, terwijl hij met een wild gebaar het portier openrukt en weer achter het stuur plaatsneemt. ‘Dat runt een camping voor toeristen, maar spreekt geen woord over de grens!’
‘Non parlo ienkles, non parlo ienkles!’ giechelt Wiep, die zenuwachtig heen en weer zit te wippen op de achterbank.
‘Zit stil Wiep, een auto is geen speelgoed,’ zucht ma plichtmatig.
Iris zegt niks. Ze heeft een verschoning nodig. De ouwe zit als een kleffe worst opgepropt in haar onderbroek. Elke keer als ze gaat verzitten voelt ze hoe het plakkerige pak zich vastzuigt aan haar - hoe noemt ma dat ook alweer? - vóórbibs.
Pa rijdt voorzichtig achteruit en parkeert de Alpen Kreuzer met een routineuze precisie - de erfenis van vele vakanties - op het platgetreden stuk geel grasland. Ma klapt het campingmeublement uit. Uit de parasol vallen gedroogde lieveheersbeestjes. ‘Getver!’ roept Wiep, die ze er vorig jaar nota bene zelf voor onderzoek in heeft gestopt, maar dat is ze blijkbaar alweer vergeten. Ma sleept de koelbox uit de auto en spoelt de vieze koffiebekers om. Daarna vult ze ze met lauwe cola. Iris twijfelt of ze op zal staan of zal blijven zitten. Als ze opstaat, zal het bloed vroeg of laat, maar waarschijnlijk vroeg, in straaltjes langs haar dijen naar beneden lopen. Als ze blijft zitten, zal de plak verfrommeld maandverband het gat voorlopig nog even dichten.
‘Toe Iris, doe jij ook 'ns wat, ga jij even water halen.’ Iris zegt niks en staat op. Ze voelt haar dijen plakkerig worden. Het pak maandverband zit in haar koffer en die ligt onder de luchtbedden, de snorkelspullen en het krat Honig-mixen. Ze pakt de jerrycan, die bovenop ligt en gaat op pad. Het is warm en ze stinkt. Er loopt een groepje jongens voor haar, lachend,
| |
| |
stoeiend. Dus dit zijn nou Italianen, denkt ze. Ze doet alsof ze niet doorheeft dat ze naar haar kijken, alsof ze niet weet wat ‘tjauw bella’ betekent. Tjauw betekent dag, en Bella, dat is gewoon een meisjesnaam. Ach, Italiaans is zo moeilijk nog niet.
Als Iris terugkomt op de plek die ze de komende twee weken thuis zal noemen, heeft de metamorfose zich voltrokken: de Alpen Kreuzervouwcaravan is van een anonieme aanhangwagen - huup, huup, huup: barbatruc! - getransformeerd tot een huisje van blik en tentzeil. Pa en ma zitten onder de luifel. Pa met zijn akelig witte benen onder een kreukelige bermuda en ma in haar badpak met de puntcups terwijl ze de gebruiksaanwijzing op een blik bami-met-gekruide-gehaktballetjes leest. Wiep ligt languit op een omgekeerde rubberboot gezellig haar ouders voor te lezen uit de taalgids Italiaans voor op reis: ‘Ik ben gebeten door een kwal... sono stato a poento a da oena meedoeza! Alleen met condooms... soltaanto kon oen preezerfatiefo...’
Onder de schaduw van een plataan blijft Iris staan. Een angstig gevoel bekruipt haar. Alsof dit een spel is en zij de spelregels niet kent. Ze is te oud om het nu nog te vragen.
‘Kijk, een hagedis,’ roept ma.
Iris schrikt op, betrapt, en komt snel naderbij.
‘Ja, ik zie hem, ik zie hem!’ roept Wiep verrukt.
Iris ziet natuurlijk weer niks.
‘Zeg jongens...’ zegt mamma, en haar stem krijgt iets samenzweerderigs. ‘Het is nu toch al een dolle boel, dus wat kan mij het schelen... wie een hagedis voor me vangt, krijgt honderd gulden...’
‘Honderd gulden?!’ joelt Wiep en ze springt op. Pa lacht en werpt ma een knipoog toe.
Iris zucht. Natúúrlijk is het een trucje, ma zou nooit zomaar honderd gulden weggeven, niet háár ma die thuis door weer en wind naar die ene supermarkt aan de rand van de stad fietste om kaas te kopen die over de datum is en daarom voor de helft van de prijs weggaat. En ja hoor, ze heeft gelijk. Ma is zelfs te opgewonden om de clou nog langer geheim te houden. Met glanzende ogen vertelt ze over toen ze vijftien was en met opa en oma op vakantie was in Italië. Opa had haar tien gulden beloofd - ‘en dat was heel wat in die tijd, hoor!’ - als zij een hagedis zou weten te vangen. Dagen- zo niet wekenlang was mamma op jacht geweest, want wat opa
| |
| |
niet verteld had, zei ma, giechelend als een jong meisje (Mijn god, denkt Iris, het is echt te gênant voor woorden!) was dat een hagedis zo goed als onvangbaar is en als je hem ten slotte tóch dacht te hebben, brak spontaan zijn staart af en stond jij met een lege staart in je handen, terwijl het diertje vrolijk wegsprong!
Iris aarzelt. Zou ze haar moeder een plezier doen en achter zo'n dom beest aan hollen? Maar dan zucht ze en denkt: waarom? Waarom zou ik mijn moeder in godsnaam een plezier doen?
Als Iris de volgende ochtend in alle vroegte wakker wordt, is het eerste wat haar bewustzijn bereikt plakkerigheid. Ondanks drie strategisch geplaatste maandverbanden in haar onderbroek is ze op een verschrikkelijke manier doorgelekt. Het aangekoekte bloed heeft haar onderbroek aan haar huid geplakt. Voorzichtig scheurt ze hem los. Ze voelt zich net een overreden kat. Nog geprobeerd om weg te hollen, maar een auto plette haar achterlijf, kneep erin alsof het een tube ketchup was, en zie hier wat een rotzooi het gaf. En dat allemaal alleen maar om later kinderen te kunnen krijgen. Een zieke grap van de schepper, dat was het.
In het schemerdonker tast ze naar haar spullen.
‘Ik lig te sla-hapen!’ knort haar zus als Iris haar per ongeluk aanstoot. Voorzichtig klapt ze haar koffer open en ze graait tussen haar spullen tot ze op twee, drie uitgeharde onderbroeken stuit. Ze pakt er eentje op en duwt hem tegen haar neus. Een weeë lucht bereikt haar. Háár lucht. Ze frommelt de onderbroek tot een balletje en stopt hem terug in de koffer, onder haar dagboek en regenpak. De nog natte onderbroek propt ze er ook bij. Dan valt haar oog op het hoekje rode stof, diep weggestopt onder de rest van haar spullen. Ze haalt het te voorschijn en laat de gladde stof door haar vingers glijden. Het veroorzaakt een tinteling in haar buik, die haar tevreden stemt. Rode satijnen slipjes als deze missen hun werking niet. Ze legt het slipje opzichtig boven op haar kleren en sluit de koffer met een besliste klik.
De camping slaapt nog. Met een wc-rol onder haar badjas trippelt Iris naar de toiletten. Als ze de deur op slot heeft gedraaid, voelt ze de aandrang om er de hele dag te blijven zitten. Op de deur van de wc staan teksten in vreemde talen. Thuis hangt op de wc-deur een Delfts blauw tegeltje met de Oudhollandse spreuk:
| |
| |
heren doe de bril omhoog,
de dames zitten ook graag droog.
Tijdens verjaardagen en zo, als de hele kamer vol zat met visite, ging ze weleens naar de wc om expres wat water uit het fonteintje op de bril te spetteren.
Ze leunt voorover en probeert de teksten op de wc-deur te ontcijferen. Dan pakt ze haar dagboeksleuteltje uit haar zak en kerft in de deur: bloody mess.
‘Waar was je nou?’ roept ma al vanuit de verte als Iris naar de vouwcaravan terug loopt. Iris doet alsof ze het niet hoort. Het maakt niet uit. Haar moeder is het gewend genegeerd te worden. Ze zegt alles driedubbel en denkt hardop. Het maakt niet uit. We geven haar pas antwoord als wíj daar zin in hebben. Er piept een voorzichtig ochtendzonnetje door het bladerdak. Nog geen uur later slaat het toe met een venijnige felheid.
‘Heeft iedereen zijn strandspullen?’ roept ma.
Iris heeft haar nieuwe bikini aangetrokken, die op pagina drie van de dikke Wehkamp werd omschreven als ‘sexy en zeer vrouwelijk’. Als ik dan toch een vrouw moet worden, kan ik het maar beter meteen goed doen, had Iris gedacht toen ze het bestelformulier invulde.
Ze gaan naar het strand. Iris loopt naast pa. Pa maakt grapjes en Iris lacht.
Pa weet een binnendoorweggetje. ‘Hè, Joop, toe nou. Op dat bord staat toch duidelijk vietato l'accesso, en vietato l'accesso,’ zegt ma, terwijl ze Hoe & Wat doorbladert, ‘...betekent toch echt: “Verboden toegang!”’
‘Fietato laksesso!’ giechelt Wiep.
‘Ja, fietato laksesso!’ lacht pa en hij trekt een raar gezicht naar Wiep die daarop nog harder begint te giechelen. Ze nemen de binnendoorweg. Na een aantal meter doemt er een hek op hun pad op.
‘Ik zei het toch...’ mompelt ma binnensmonds.
Iris zet één voet op het hek. ‘Hup!’ zegt pa en hij geeft Iris een tikje op haar billen.
‘Flap flap!’ hoont ma. Iris' lach bevriest op haar gezicht. Sst. Stil maar, sust ze zichzelf, het is niet lullig bedoeld. Het is je moeder maar en moeders bedoelen die dingen niet lullig.
Maar pa is daar niet zo zeker van. ‘Hè, Riet,’ bromt hij, ‘zullen we het een beetje gezellig houden?’
| |
| |
‘Hoezo, ik vind het anders reuze gezellig, wat jullie kinders?’
Wiep giechelt. Iris zwijgt. Ze voelt ma's blikken branden in haar rug - en daaronder.
‘Zeg Iris...’ (daar zal je het hebben...) ‘je bent voor de vakantie toch bij de schoolarts geweest? Hoeveel woog je toen eigenlijk?’
Iris haalt haar schouders op, gaat een versnelling hoger lopen.
‘Nou?’
Maar dan klinkt pa's bromstem weer op. ‘Ach Riet, laat die meid wat spek om haar dijen hebben. Het is maar babyvet, dat gaat vanzelf wel weg.’ En als om het proces alvast in werking te zetten geeft hij Iris nog een tik tegen haar billen, ditmaal iets te hard.
Flap flap, denkt Iris.
Ma snuift. ‘Zo. Dus daar hou je van tegenwoordig.’ Niemand reageert. Iedereen zwijgt. Ze zijn bijna bij het strand. Iris besluit haar kleren voorlopig aan te houden en gaat in het zand zitten. Ze haalt een kam uit haar tas en begint haar pony naar voren te kammen. Er heeft zich een dikke ongesteldheidspuist tussen haar wenkbrauwen genesteld. Vanmorgen bij de wasbakken ontdekte ze hem. Als een ontstoken derde oog had hij haar in de spiegel aangestaard.
‘Als je het water niet ingaat, krijg je een zonnesteek!’ waarschuwt haar moeder. Iris knikt. Ze moet denken aan een interactief videospel dat ze thuis heeft. Je kunt er je eigen film mee maken en je eigen acteurs kiezen. Er is een actrice die lijkt op jeugdfoto's van haar moeder. Er is een scenario waarin je die vrouw kunt laten verdwalen in een pakhuis waar op elke verdieping een scala aan verschrikkingen op haar wacht.
‘Ma-hàààm, mag ik in het water met het luchtbed?’ zeurt Wiep.
‘Alleen als je zus ook meegaat, in je eentje is het veels te gevaarlijk.’
Veel, denkt Iris, veel en niet veels. Ze hoort hoe Wiep haar naam roept. Ze wendt haar gezicht af. Zus kan maar beter vroeg leren dat er later toch niemand is die naar haar luistert.
De uren sluipen voorbij.
‘Ik ga even mijn benen strekken,’ zegt pa, ‘Waar is mijn bril?’
Ma pakt pa's brillenkoker uit haar tas, doet hem open, veegt de glazen schoon met het doekje dat erbij zit en overhandigt pa de bril.
Merkwaardig, denkt Iris, ze heeft die handeling al zo vaak verricht, ik durf te wedden dat ze niet eens beseft wat ze doet. Waarom ze het doet.
| |
| |
‘Ga je tieten kijken?’ grinnikt Wiep.
‘Nee wandelen, dat zei ik toch?’ grijnst pa en hij zet zijn bril op.
Wiep giechelt hevig, ma lacht flauwtjes. Iris draait haar hoofd weg, dat bonkt van woede. Had ze maar normale ouders, waar heeft ze dit toch aan te danken? Ze verbergt haar hoofd onder haar armen en hoopt dat ze in slaap valt.
Als ze weer bijkomt, hoort ze in de verte de stemmen van Wiep en haar vader. Zo te horen hebben ze gezwommen. Nou schudt hij straks zijn natte haar uit boven haar rug en dan moet zij doen alsof ze schrikt. Daar gaat-ie al...
‘Iiii!’ gilt ze en ze moet toch lachen. Haar vader lacht ook, zijn ogen stralen en het geeft Iris een blij gevoel. Mamma droogt Wiep af die helemaal staat te trillen. Ze slaat het badlaken stevig om Wiep heen en geeft haar een boterham. Gretig scheurt Wiep stukken brood af en propt ze in haar mond. Er vallen druppels water uit haar haar en haar magere lijfje is bedekt met kippenvel. Iris wendt haar blik af. Ze voelt een hevige jaloezie opeens.
‘Wil jij een boterham met smeerkaas of eentje met een soort Italiaanse worst, Iris?’
Ze schudt haar hoofd: ‘Niks. Ik heb geen honger.’
‘Maar je moet toch wat eten?’
Waarom? Ik ben toch te dik? Iris draait zich op haar buik. Haar boven-stukje blijft hangen en geeft een gezwollen tepeltje bloot. ‘Erwtje’ noemde Wiep dat. Pa ziet het en wendt snel zijn gezicht af. Iris ziet het en wendt óók haar gezicht af. De manier waarop pa naar haar lichaam kijkt, veroorzaakt een rare tinteling in haar buik. Er valt een schaduw over haar heen. Iris voelt zijn handen op haar rug. Ze weet wat hij aan het doen is. Ze houdt zich slapend, maar haar hart klopt zo luidruchtig dat ze bang is dat hij het zal horen. Wat een geklungel, weet hij dan niet dat het gewoon een haakje is en een oogje? Zo, hij heeft het los. Met een teder gebaar legt hij de bandjes opzij.
‘Hè, hè!’ zucht pa. ‘Ze maken die dingen steeds ingewikkelder tegenwoordig!’
Iris giechelt.
‘Is er iets?’ klinkt ma's scherpe stem. Mag ik ook meelachen?
Vijf dagen gaan voorbij op de camping in Italië. Wiep vangt zee-egels met haar schepnet en sorteert ze op grootte. Na drie dagen gaan ze stinken en
| |
| |
moet Wiep ze weggooien van ma. Pa probeert de nieuwe barbecue uit, gooit een halve fles spiritus van een Italiaans merk in de vlammen en flambeert nog net niet zijn gezicht. En zo verstrijken de dagen, met een loomheid die alles en iedereen in zijn macht lijkt te hebben.
‘Vrijdag 20 juli,’ heeft Iris zojuist in haar dagboek genoteerd. En na een korte aarzeling slaat ze het dagboek weer dicht. Komkommertijd noemen ze dat in krantenjargon. Mismoedig staart ze naar haar moeder die in de schaduw van de vouwcaravan een kruiswoordpuzzel zit te maken. Een van de puntcups van haar badpak is een beetje ingedeukt en verraadt ma's gebrek aan borsten.
‘Kon jij niet iets nieuws gebruiken?’ had pa aan ma gevraagd toen de ptt Iris' nieuwe bikini bezorgde.
‘Er is niks mis met mijn ouwe badpak,’ zei ma, en pa had gezwegen.
‘Misschien bestel ik ook wel wat...’ had hij gemompeld, toen Iris en Wiep samen de dikke Wehkamp doorbladerden. Maar ma, die zijn blik over het glanzende papier naar de tangaslips voor heren (in zwart en rood) nauwkeurig had gevolgd, zei scherp: ‘Stel je niet zo aan, daar ben jij toch veels te oud voor?!’
Dus droeg pa hem dit jaar wéér; zijn geruite zwembroek met pijpjes die zo oud was dat hij inmiddels weer in de mode was.
Zuchtend staat Iris op en slentert terug naar de Alpen Kreuzer.
‘Voeten optillen als je loopt...’ mompelt ma werktuiglijk.
Mond open doen als je praat, denkt Iris.
In een emmer onder de Alpen Kreuzer staat een roestkleurig sopje waarin Iris een stuk of vier van haar onderbroeken herkent. Ze balt haar vuisten. Dus ma snuffelt door haar spullen. Dan bedenkt ze zich iets. Ze buigt zich over de emmer en tuurt het sop af. Nee. Het rode satijnen slipje zit er niet bij.
‘Mam?’
Haar moeder reageert niet.
Iets harder: ‘Mam!’
Nu kijkt ze enigszins verstoord op van haar puzzel. ‘Wat is er kind?’
Kind...
‘Niks. Laat maar.’
‘Nee toe, zeg het maar.’
‘Wil jij mijn haar invlechten?’
Ma knikt en haalt de leesbril van haar neus. ‘Ga maar zitten. Die puzzel kan wel wachten.’
| |
| |
Iris pakt haar kam en gaat voor haar moeder op de grond zitten. Met harde trekbewegingen haalt ma de kam door haar haar. Iris bijt op haar tanden maar niet kan voorkomen dat er een piepje aan haar keel ontsnapt. Ze hoopt dat ma het niet gehoord heeft. Ma houdt niet van aan-stellers. Als ze vroeger huilend thuiskwam met een kapot gevallen knie, zei mam honend: ‘Pijn? Meid, laat me niet lachen! Weet je wat pijn doet? Een kind krijgen, dát doet pas pijn.’
Iris sluit haar ogen en luistert naar de regelmatige ademhaling van haar moeder. Geruststellend. Ze zou best haar hoofd tegen mamma's borst willen leggen. Tegen die rare, lieve, verschrompelde borstjes. Slaat natuurlijk nergens op, ze is toch geen baby meer?!
De kambewegingen stoppen. Ze hoort haar moeder snuffen, korte droge snufjes alsof thuis de aardappelpuree staat aan te branden. Ma staat met een ruk op. De kam valt op de grond.
‘Je stinkt,’ zegt ze kort. ‘Ik heb je toch gezegd dat nu je haar hebt dáár (ze tikt kort tegen Iris' schouder) je deodorant moet gebruiken. En heb je je eigenlijk wel gewassen vanmorgen?’
Iris voelt de huid van haar gezicht verstijven. Ze knikt.
‘Wijs me waar.’
Ze wijst. ‘Hier. Gezicht, nek, voor en achter.’ Haar wangen gloeien.
‘En je oksels?’
Ze zwijgt.
‘Jij gaat morgenochtend maar mooi met Wiep en mij mee naar de wasbakken. Want je ouwe moeder in de maling nemen, daar zijn jullie goed in.’
Jullie? denkt Iris, wie bedoel je eigenlijk? Ik dus, maar wie nog meer? Wiep? Pa? De hagedissen die je van achter een boom uitlachen terwijl jij met een lege staart in je handen staat?
‘Klaar?’ vraagt ma. Iris knikt. Handdoek over haar schouder, toilettas onder haar arm en washand ertussen geklemd. Daar gaan ze, een colonne stinkende Nederlanders. Halftien: het is spitsuur bij de wasbakken, dus delen ze er een. Eerst mag ma, die met een schaamteloos gebaar haar bloesje losknoopt en zich in haar grauw gewassen cross your heart-bh over de wasbak buigt. Dan volgt Wiep. Voor Wiep geldt: alleen gezicht en hals. Oksels kan zij overslaan, want ‘daar’ groeit nog geen haar bij Wiep. Er groeit sowieso nog niet veel bij Wiep - de reden dat haar zusje de hele dag
| |
| |
in alleen een zwembroek rondloopt. Net als zij vorig jaar... Maar dit jaar bestaat Iris' zwemkleding uit twee delen en is er een nieuw kledingstuk mee op vakantie gegaan: een spierwitte hema-bh. In een jaar tijd is ze helemaal uit haar voegen gebarsten. En tot overmaat van ramp was ‘het’ ook nog gekomen. Eerst dacht ze dat ze een vreemd soort diarree had. Ze had haar onderbroek nog niet ververst of de schone zat ook al onder. En dan die verschrikkelijke buikpijn! Ze begreep er niks van. Haar moeder had haar meegenomen naar zo'n dameswinkel waar ze een katoenen gordeltje met een pak maandverband hadden gekocht. De winkeljuffrouw, op leeftijd, glimlachte begrijpend. Wat begreep ze? Haar angst en haar eenzaamheid? 's Avonds waren ze naar de Chinees gegaan om te vieren dat Iris een vrouw was geworden. Ze was twaalf en wilde helemaal geen vrouw zijn. Ze voelde zich ziek en had met lange tanden haar kinderportie nasi opgegeten.
‘Komt er nog wat van?’ zegt mam, ongeduldig met haar vinger tegen de wasbak tikkend.
Iris draait de kraan open. Ze heeft een shirtje aan met wijde armsgaten, daar kan het washandje best tussendoor.
‘Uit dat shirt,’ bast haar moeder.
Met zware armen trekt Iris haar t-shirt uit. Het wit van de bh (pas één keer gewassen!) steekt fel af tegen het bruin van haar huid. Ze ziet het zelfs als ze niet wil kijken, vanuit haar ooghoek: een en al cup aa. Ze steekt haar handen onder de kraan en werpt het water in de richting van haar oksels. De bh wordt nat, maar wat kan het haar schelen. Ze jaagt de handdoek onder haar oksels door en trekt snel haar shirt weer aan. Achterstevoren, maar opnieuw: wat kan haar het schelen.
‘Moet je zien!’ roept Wiep met haar heldere hoge stem die altijd iets van verwondering verbergt. ‘Een witte olifant!’
Iris zucht. Daar gáán we weer.
‘Ze verstaan hier geen Nederlands, hè mam?’ had Wiep gevraagd toen ze de Italiaanse grens passeerden. Ze had het ook bij de Oostenrijkse grens gevraagd en bij de Duitse. Wiep wilde zeker zijn van haar zaak. En toen bleek waarom. Haar kleine zusje had een nieuw spelletje bedacht: voorbijgangers becommentariseren. Luidkeels en in het Nederlands. Maar zíj deed niet mee aan die kinderachtige spelletjes, o nee.
‘Plíes!’ smeekte Wiep. ‘Dan ben ik je allerbeste vriendinnetje...’
Maar Iris was onvermurwbaar. ‘Zoek maar een andere vriendin.’ Dus
| |
| |
deed Wiep dat, en wel in de persoon van hun eigen ma. Misschien had het Iris moeten verbazen, maar het leven zat vol verbazingen en je kon niet aan de gang blijven.
‘Wat heeft die vrouw een rare billen!’ riep Wiep op het strand en mamma lachte. ‘Coca-cola mongool!’ zei Wiep tegen de ober in het restaurant. En mamma lachte. Sterker nog: het leek wel of mamma in jaren niet zo'n lol had gehad!
De volgende verstaat Nederlands, let maar op! voorspelde Iris elke keer. Maar zelfs al verstond die Nederlands, het leek altijd ondergeschikt aan de vertedering die haar kleine zusje - o, ze zag er zo schattig uit met haar gestippelde zwembroek en haar verbrande wipneus - wist op te roepen. Want wat Wiep ook zei, het werd steevast beloond met een glimlach.
Maar die ochtend gebeurt er iets wat Iris' kijk op het leven voorgoed verandert. De vrouw die zojuist door haar zusje is bestempeld tot ‘witte olifant’ veegt haar mond af met de handdoek die over haar schouder hangt, ze steekt de tandenborstel terug in het doosje en checkt haar haar. Dan draait ze zich om naar mamma en zegt - in onvervalst Nederlands: ‘U mag wel beter opletten wat u kinderen zeggen mevrouw, er lopen hier meer Nederlanders rond.’
Iris' mond zakt open van verbazing. Ze zou wel door haar knieën willen zakken, haar handen ten hemel willen richten en roepen, nee húilen: ‘Dank u God! Voor het verhoren van mijn smeekbeden!’ Halleluja! Eindelijk werd ze beloond voor haar verplichte tijd met dit stelletje rand-debielen dat zich haar familie noemde maar met wie ze niks meer gemeen had dan een achternaam en een hoopje genen. Eindelijk gerechtigheid! Wiep en mamma moesten er verschrikkelijk aan toe zijn op het moment, iemand had het gewaagd inbreuk te plegen op hun gevoelens van superioriteit. Wat een crisis! Tevreden wendt Iris zich tot haar moeder en zus. En wat doen die? Die kijken elkaar aan en proesten het uit. Gearmd lopen ze terug naar de caravan. Als gezworen vriendinnen. Ontsteld kijkt Iris ze na. Ze had altijd al liever een broer gehad.
Avond valt op de camping in Italië. Het gezoem van de krekels zwelt aan, neemt geleidelijk de geluiden van de dag over. Scootertjes brommen af en aan. Soms met een meisje achterop, soms zonder. Ze zitten in hun nachtpon in de voortent, Iris en Wiep. Schoongewassen en fris gepoetst. Ma gaapt. Haar tong is een dikke roze worm. Als ik een kip was, denkt
| |
| |
Iris, dan had ik nu mijn kans gegrepen. pik! En ma had nooit meer kunnen praten.
Liever was Iris de dochter geweest van Italiaanse ouders. Dan mocht ze later naar bed, dan kwamen er Italiaanse jongens vragen of ze achterop wilde en dan was ze nu weggesuisd, lachend en met wapperende haren. En onder haar fladderende zomerjurkje zou ze haar rode kanten slipje hebben gedragen.
Hoe lang geleden was het, dat ze er zo een had gevonden. In de auto onder de achterbank. Ze had het eerst aangezien voor een poetslap, hoewel het zelfs van verre niet op het materiaal leek waarvan poetsdoeken gemaakt werden. Nadere inspectie wees dan ook uit dat het hier om een onderbroek ging. Niet het soort degelijke katoenen kledingstukken dat bij hen thuis werd gedragen, maar het soort dat de vrouwen uit de Wehkamp-catalogus droegen terwijl ze een massagestaaf tegen hun wang hielden. Drie hele dagen had Iris met het slipje in haar schooltas rondgelopen, niet precies wetende wat ze ermee moest, alleen dat ze er iets mee kón.
Ze had gewacht tot de zondagse afhaal-chineesmaaltijd. ‘Mam?’ zei ze, terwijl haar moeder de bami opschepte en haar vader de kroepoek in gelijke stukken brak. Ze hield het slipje omhoog.
‘Ik heb dit maar uit de auto gehaald en er een poetsdoekje voor in de plaats gelegd. Volgens mij werkt dat veel beter.’
De kroepoek hield op te kraken, een bamisliert gleed langzaam uit de opscheplepel op het tafellaken. De stilte was overweldigend. Zelfs Wiep giechelde niet. Toen kwam ma in actie: snel, zo snel dat Iris zich even afvroeg of het er wel echt was geweest, griste ma het rode slipje uit haar handen. ‘Dat ruim ik zo wel op,’ mompelde ze, terwijl ze haar vuist waar slechts een klein puntje rode stof uitstak onder tafel duwde. En even vroeg Iris zich af of hun ma dat stukje textiel zomaar zou kunnen laten verdwijnen, net als de goochelaar die een glanzende sjaal in zijn vuist duwde, erin blies en vervolgens onder duidelijk voelbare spanning zijn hand opende om te laten zien dat de sjaal was verdwenen.
Tijdens de dagen die volgden hield Iris scherp in de gaten of het rode stukje stof soms opdook aan de waslijn of desnoods in een emmer met een schuimloos sopje. Maar dat deed het niet. Het rode slipje leek van de aardbodem verdwenen. Misschien was het niet erg netjes van haar, maar de kleine detective in haar wilde antwoorden, en ze wist dat uitlokking een beproefde methode was. Ze spaarde twee weken zakgeld op en kocht
| |
| |
een slipje bij de hema. Een rood kanten slipje in een damesmaat. Eén nacht droeg ze het, onder haar nachtpon. De volgende dag plaatste ze het in het dashboardkastje. Het was twee dagen voordat ze op vakantie gingen. Het huis stond op zijn kop en niemand lette op haar. Pa zorgde traditiegetrouw voor de wegenkaarten; ma voor eten en drinken voor onderweg. De blikjes en de broodjes lagen in de koeltas achterin; de boerderijdrop en de biscuitjes hoorden in het dashboardkastje thuis. Over twee dagen was het zover en Iris wachtte af...
Er gebeurde niks. De ochtend van hun vertrek werden Wiep en Iris volgens afspraak om zeven uur gewekt met een kop thee en een wagen-ziektepilletje. Toen ze ter hoogte van de Van Brienenoordbrug waren trok ma het dashboardkastje open en riep: ‘Wie wil er een dropje?’ En toen iedereen voorzien was nam ze er zelf ook een waarna ze rustig het dashboardkastje weer dichtklikte.
Precies een week geleden was het nu. Iris' gedachten glijden af naar het laatste slipje, in haar koffer. Haar laatste troef. Maar dan denkt ze: misschien hoef ik het wel helemaal niet in te zetten; de oorring is er ook nog!
De oorring. De opzichtige gouden oorring in pa's viskoffer. Pa nam zijn viskoffer elk jaar mee, maar meestal was het alleen ma die hem openklapte, om een stukje visgaren te pakken waarmee ze pa's zwembroek naaide als hij - zoals elk jaar gebeurde - er weer uit was gescheurd.
‘Joop...?’ Ma's stem versplintert de stilte.
‘Mm...’
‘Heb jij soms een windje gelaten?’
Wiep valt bijna van haar stoel van het lachen.
‘Dat is niet om te lachen Wiep!’ zegt ma streng en Wiep zwijgt abrupt.
‘Nou Joop?’ Pa antwoordt niet. Ma bijt het visdraad door en prikt de naald in het zachte rode kussentje met de naalden en spelden. ‘Misschien dat zíj dat lekker vindt ruiken, maar ík heb daar andere ideeën over.’ Ma werpt pa's zwembroek op tafel en wendt zich tot Wiep. ‘Bedtijd schat. Heb je je tandjes al gepoetst?’ Wiep knikt.
‘Ik ga ook meteen maar...’ mompelt Iris. Haar moeder keert haar een naar zeep ruikende wang toe: ‘Kus.’ Vluchtig drukt Iris haar lippen erop. Als ze de caravan in loopt wrijft ze met de rug van haar hand over haar mond, maar het branderige gevoel blijft.
's Nachts hoort ze haar ouders kibbelen. Ze spitst haar oren, maar kan
| |
| |
niet verstaan wat ze zeggen. Ze ritst de slaapzak een stukje open en op de vertrouwde geluiden van haar moeders gesis en haar vaders gebrom dommelt ze in slaap.
‘De afgelopen twee dagen hebben pa en ma niet met elkaar gepraat. Als pa naar het strand gaat, blijft ma bij de caravan en andersom,’ noteert Iris op 25 juli in haar dagboek.
Op 26 juli komt het hoge woord eruit. Terwijl ze de pan spaghetti met Honig-mix voor bolognese op de campingtafel neerzet, zegt ma op plechtige toon: ‘Jullie vader wil van mij scheiden.’
Met een harde tik legt pa zijn bestek neer en hij staat op. Zijn campingstoeltje valt om maar niemand raapt het op om het weer overeind te zetten.
‘Mag ik papa's eten?’ vraagt Wiep voorzichtig, na een stilte van misschien wel tien minuten.
‘Natuurlijk,’ zegt ma en ze schept de koud geworden pasta over op Wieps bord, die er smakelijk van begint te eten. Wiep is werkelijk dol op spaghetti.
Pa zien ze de hele avond niet meer. Na het eten doet ma in haar eentje de afwas en Wiep gaat douchen. Iris loopt naar het strand terwijl ze haar moeders woorden voor zichzelf herhaalt: ‘Jullie vader wil van mij scheiden.’ Mooi klonk het, als iets uit een film. Ze weet dat ze nu iets zou moeten voelen, maar ze voelt niks. Vredig ruisend rollen de golven het strand op. Aan de waterkant zit een jongen voor zich uit te staren. Ze verbeeldt zich dat zijn vriendin bij hem is weggelopen en ze zou willen dat ze hem kon troosten. |
|