toeterende auto's daarbuiten. Met een klap schoof hij het houten raam naar beneden.
Zó, nu eens kijken waar hij heen moest.
Hij keek de kamer nog eens rond, maar ontdekte nergens in de muren een deuropening. Wat een vreemd huis was dit, zeg!
En wat deed die ladder daar links achterin?
Hij liep op de ladder af en zag dat deze onder een gat in het plafond stond. ‘Houden zeker niet van open deuren, de mensen hier,’ zei hij tegen niemand in het bijzonder.
Hij begon nu de trap te beklimmen en kwam in een hoge donkere ruimte vol dozen terecht. Overal stonden dozen op en naast elkaar gestapeld. Toen zijn ogen wat aan het donker waren gewend, zag hij dat sommige dozen half waren opengescheurd. Misschien lag er wel ergens een pen of een stukje krijt, dan kon hij op een stukje karton een berichtje schrijven en dat op de schoorsteenmantel achterlaten.
Wat zat er eigenlijk in al die dozen?
Hij keek in een opengescheurde doos en zag dat die vol gloeilampen zat. Ook in alle andere halfopen dozen zaten lampen.
‘Zoeken zeker het licht, ha, ha!’
Ineens, als om zichzelf te dwingen heel precies te luisteren, hief hij zijn vinger op.
Hoorde hij daar in de verte niet het geluid van een typemachine? Zeker, dat was het geluid dat een schrijfmachine in een stil huis maakt. Daar moest iemand zijn met pen en papier.
Waar schrijfmachines zijn, zijn ook pen en papier.
Hij begon de dozen te verplaatsen op zoek naar een deuropening.
Tjonge tjonge, zo leeg als het beneden was, zo vol was het hier.
Achter een hoge stapel dozen ontdekte hij nu een deur.
Hij schoof de dozen opzij en opende de deur. Hij kwam in een lange gang terecht met heel in de verte aan het einde een lichtpuntje, waarschijnlijk van een raam. Het geluid van de typemachine in de verte was vreemd genoeg zwakker geworden.
Hoe kon dat nou?
Misschien maar beter zo; wat zou hij ook moeten zeggen als hij hier iemand tegenkwam? Ze zouden vragen wat hij hier kwam doen. En wat moest hij er dan van maken?
Hij zou iets mysterieus en diepzinnigs kunnen zeggen, zoiets als: ‘Ik