halen, zijn motorzaag was net geslepen.
Ik moest lachen toen hij weg was. Zoals hij zich haastte. Alsof hij bang was dat ik er misschien toch van afzag, als hij een moment langer bleef.
En hij was snel terug. Ik had met mijn vingers aan de dode ogen zitten voelen en ze voelden inderdaad net als een gekookte eieren. Waldo schoof een bijl op Bertus' buik.
‘De nek kun je misschien beter kapothakken met dit hier.’
Ik haalde mijn schouders op. ‘We zullen zien hoe het gaat.’ Ik antwoordde lager dan normaal, terwijl ik probeerde te denken als een jager, als een boer, als een slager voor wie de omgang met dode dieren net zo vanzelfsprekend is als piesen, poepen en ademhalen. Maar het gevoel van totale vrijheid dat ik sinds het omvallen van Bertus ervoer, sloeg om in een beverige bal die achter mijn navel sidderde. Ik haalde onopvallend diep adem en stond op. Waldo wikkelde het verlengsnoer af en ging het in mijn tuinhuisje op het stopcontact aansluiten. Hij kwam terug en deed me voor hoe ik de motorzaag moest vasthouden.
‘Ja ja ja.’
We keken omlaag naar Bertus.
‘Hoeveel bloed loopt eruit?’
Waldo schatte iets van tien liter.
Ik pakte de schep en begon voor de kop van Bertus een gat in de grond te graven. De aarde die ik ophaalde uit het gat, legde Waldo als een ringdijk om de koeienkop. Het werd een flink gat langwerpig als een kleine greppel door de stal en ik deed het zo dat ik er schrijlings overheen kon staan als ik met de motorzaag bezig zou gaan.
‘Dat is wel genoeg,’ zei Waldo, die een aardig dijkje had geschapen. Hij wreef zijn aardehanden schoon. ‘Klaar?’
‘Ja.’
Waldo pakte zijn motorzaag, stak de stekker in het contact en gaf hem toen voorzichtig aan mij. ‘Rustig beginnen,’ zei hij. ‘We hebben alle tijd.’
Het was zwaarder dan ik dacht. En het lawaai in het schuurtje was oorverdovend.
‘Gooi die deur even open! Zet maar vast!’ schreeuwde ik. Ik zag de figuur van Waldo zich naast mij verwijderen en toen hoorde ik door alles heen het kraken van het scharnier, en het licht viel naar binnen. Zo kon ik ook wat zien.