Bunker Hill. Jaargang 1 (nrs. 0-3)(1997)– [tijdschrift] Bunker Hill– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] Jan Baeke ~ Ode aan de veroveringen Troepenbewegingen luiden de dag uit. Een taxi brengt de avond thuis. De buurtbewoners trekken zich terug omsingeld door het vaderland. Hun dochters zwerven over straat. Hun schaduw heeft de vorm van honger. 's Nachts drinken ze goedkope wijn en hangen als lood, als vaandels om de schouders van hun vrienden in de kantine van het vuurpeloton. De dochters blozen van de warmte kleuren, door het wit van hun vingers de ovens van hun gezichten. Ze zingen vaderlandse liederen. Ze haasten zich naar de volgende triomf. Troepen naderen de slaapkamers van de stad. Hun schaduw vult de ontbrekende hoofdstukken conclusies waartegen de slaap zich verdedigt. De dochters verdringen elkaar in hun slaap. De toekomst zal hun lasten doen vervagen. [pagina 39] [p. 39] Verklaring Niemand kent de eigenaar van ruzies. Wij kennen alleen degenen die ze hebben geleend. Wij zijn het niet. Ons worden ze in de schoot geworpen. Wij weten niet waar ze vandaan komen. Wij weten niet waartoe ze dienen. Buitenstaanders hebben verklaringen maar zijn bezitten die niet. Zij wijten hun ruzies aan andermans fouten. Wij maken geen fouten. Wij maken plaats voor fouten. Anderen komen er wonen al wil niemand toegeven dat zoiets bestaat. Dat is waar buitenstaanders goed in zijn op die manier niemands wil vertolken. [pagina 40] [p. 40] Mathematisch De eerste man kan niet falen. Hij heeft aan twee kogels genoeg. De tweede man begrijpt het evenwicht. Nu niets meer beweegt en die beweging zonder dat men er iets van ziet. De derde man. Het is zijn getal. Even toevallig als de dood die zich in een ander opricht en niets wil zeggen. Dat wil zeggen, hij die op dezelfde lijkt met bevende vuisten naar jou op weg, op weg naar de volgende man hij kan het zijn. Hij raapt de hulzen op schikt de gezichten. Hij schikt de raadsels en maakt ze, de verkeerde vragen tot de zijne, de getuigenissen. [pagina 41] [p. 41] Zover de maan De lampen branden. Het is altijd avond. Ze tekent in de lucht een zon en knikt. Het is de maan maar. Haar man hoort aan de wind langs welke kant de seizoenen naderen. Hij zet de ramen open. De sneeuw bedekt het meubilair met zand. Zingend in de breedte van de kamer haar naam die op de luiken beukt zijn ingehouden adem. Hij slaat zijn armen om haar heen. Om hem sluit zich de vliegtuigloze stilte. Zover. Een man die in een vreemd land opstaat het zand van zijn schouders klopt en naar de maan staart. Ze ziet hem staan, ze wacht op een zekere hand verbrand door de zon een oor in de wind. Vorige Volgende