Bunker Hill. Jaargang 1 (nrs. 0-3)
(1997)– [tijdschrift] Bunker Hill– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
1Het is maar goed dat onze grootouders van grote gezinnen hielden, anders waren we al lang uitgestorven. Niet te geloven hoe er wordt gesneuveld in deze familie. Vorige week stierf een achterneef van mijn vader, meest suffe begrafenis van het jaar tot nu toe, en vanochtend kregen we weer een rouwkaart. Die kun je op een kilometer afstand tussen de post zien zitten. Lijkgrijs, met een iets donkerder grijs randje, of wit met een zwarte lijst, en altijd iets groter dan de rest van de enveloppen, alsof ze bang zijn dat je ze anders over het hoofd ziet. Teddy pikt ze er zo uit. Toen ze heel klein was bracht ze elke rouwkaart meteen naar mijn vaders kamer, omdat ze wist dat ze bij hem op schoot mocht zitten en hij haar stevig vasthield terwijl hij de kaart las. Tegenwoordig begint ze te gillen als ze er een ziet. ‘Ik ga niet, ik ga niet! Niet niet niet!’ Als we niet zo belachelijk veel familieleden hadden, zouden er niet zo veel begrafenissen zijn waar we naar toe moesten. Mijn vader moet wel, het is meestal zijn familie, maar hij staat erop dat wij ook meegaan. Ik vind het niet zo erg, maar ik ben de enige. Teddy en Nadine krijsen het hele huis bij elkaar en Molly sluit zich maar weer eens op in haar kamer. Niet dat het wat uitmaakt. We gaan toch. Eigenlijk is het flauw van ze, al dat geschreeuw, want als we er eenmaal zijn is er niks aan de hand en amuseren ze zich prima. Bovendien krijg je een hele dag vrij van school. | |
[pagina 26]
| |
Het zou erg schelen in de ruzies. Ik kan alles woord voor woord volgen: mijn kamer ligt recht boven de huiskamer. Ik hoor ze nu praten beneden. Nadine jankerig, Teddy's poeslieve stemmetje, en het gebrom van mijn vader. Altijd hetzelfde: eerst rustig en sussend, dan boos, en uiteindelijk zegt hij dat ze hoog en laag kunnen springen, maar dat we toch gaan, en dat hij morgen de school zal bellen. Ik ga niet naar beneden. Ik weet zo ook wel wat er straks gebeurt: dat er iemand, waarschijnlijk Nadine, jankend de trap op zal stormen naar haar kamer. De gang door rennen en in het voorbijgaan een stomp geven op elke deur. Daar hoef ik mijn kamer niet voor uit, dat kan ik hier ook afwachten. Er zijn mensen die vinden dat je je altijd met dat soort dingen moet bemoeien, zeker als je degene bent die iedereen weer tot bedaren kan brengen, maar soms heb ik daar echt geen zin in. Ik ben altijd degene die daarvoor opdraait, omdat ik de jongste ben natuurlijk. Ik denk dat ik het wel erg zou vinden als iemand doodging die ik kende, maar de meesten van de familie heb ik nog nooit van mijn leven gezien. Vorig jaar overleed een oom die veel bij ons over de vloer schijnt te zijn gekomen toen ik een jaar of drie, vier was, maar ik kon me helemaal niets van hem herinneren. Mijn vader had het er de hele avond over, hoe ik nog op zijn schoot had gezeten en hij een keer een pet voor me had gekocht. Ik kan me niet eens herinneren dat ik ooit een pet heb gehad. Eigenlijk moest ik die hele middag, vanaf de aankomst bij het crematorium tot het nadenkend kijken als ze de kist naar de oven rijden, denken aan de jongen die twee jaar lang bij me in de klas zat, Dick. Hij wilde altijd dat ik met hem meeging als hij ging vissen. Ik geef niks om vissen, maar dat maakte hem niet uit, hij wilde alleen dat ik meeging. Hij vroeg niet eens of ik ook een hengel had. In ieder geval, hij had zo'n rieten kist, met laatjes erin voor het tuig en een riem om hem over je schouder te hangen, waar je op kunt zitten tijdens het vissen. Die moest ik dragen. Hij droeg zijn hengel in de ene hand en een hooivork in de andere. Als we op zijn vaste plek waren, ergens aan het kanaal, onder een paar treurwilgen, stak hij de vork schuin in de grond en gaf hij een trap tegen het handvat, zodat de vork begon te trillen. Daardoor kwamen de pieren naar boven. Hij liep gebukt rond en trok ze voorzichtig uit de modder tot hij een handvol had, die hij in een plastic beker deed. Hij deed er eentje aan de haak en gaf de rest aan mij. Ik ging op de kist zitten, met mijn hand op de beker. Hij stapte van de kant het water in en gooide | |
[pagina 27]
| |
de haak met de kronkelende pier uit. Hij had nooit laarzen aan of zoiets, hij stapte gewoon met schoenen en sokken en al het water in. Als hij beet had boog hij iets voorover en gaf hij korte snokjes aan de lijn tot hij zeker wist dat de vis vastzat, en dan zwiepte hij hem in één keer, als een zweep, de kant op. Soms maakte hij de haak los, een paar keer liet hij het mij doen. De gevangen vissen liet hij in het gras liggen, happend en schokkend. Ik kon de pieren tegen mijn hand voelen kriebelen terwijl de vissen bij mijn voeten langzaam ophielden te bewegen. Ik vroeg me altijd af of mensen zo doodgingen als ze verdronken, happend naar lucht en wapperend met hun armen - nu weet ik weer waarom ik tijdens die begrafenis aan Dick moest denken: die oom was verdronken, niet in zee maar in het hotelzwembad, tijdens zijn vakantie. Hoe dan ook, als hij er genoeg van had stapte Dick de kant op en deed hij de loodjes en de dobber weer in de kist. Hij wilde niet dat ik de vissen meenam. ‘Je kan ze niet eten,’ zei hij. ‘Ze zitten vol gif.’ Hij wilde ook niet dat ik ze teruggooide. ‘Laat liggen. Ze zijn al lang dood.’ De rest van de pieren mocht ik wel loslaten. Toen ik overging en hij bleef zitten in de tweede, hield ook het vissen op.
Ik kan nu alleen Teddy nog horen. Ze probeert mijn vader om te praten. Het lievelingetje van iedereen, wat ze heel goed weet. Als we iets van mijn vader gedaan willen krijgen sturen we haar altijd, maar dit gaat haar niet lukken. Begrafenissen zijn heilig in deze familie. De enige keer dat mijn vader alleen ging, was toen we op vakantie waren in Italië en een telefoontje kregen dat we weer met eentje minder waren. Mijn ouders hebben de hele avond zitten praten en de volgende ochtend vertrok mijn vader alleen met het vliegtuig. Anders reizen we altijd met de trein. Teddy is er zo goed in omdat ze precies weet waar mensen gevoelig voor zijn. Een lief klein meisje kan ze niet meer zijn, daar is ze inmiddels te oud voor, en bovendien kent mijn vader dat inmiddels wel van haar, dus nu probeert ze hem te overtuigen. Hij vindt het heerlijk om met haar te discussiëren en volgens mij vindt hij het ook niet erg om te verliezen. Hij heeft het er vaak over hoe zij op haar veertiende meer verstand heeft dan hij nu. Dat kan ik me wel indenken, het is beter als je kinderen slimmer zijn dan jij. Nee, andersom: het is heel erg als je kinderen stommer zijn dan jij. Moet je je voorstellen, dat je op de bank zit naast je zoon die nog te stom is om een potje met je te schaken. | |
[pagina 28]
| |
Ik hoor de deur slaan. Er komt iemand de trap op rennen, de gang door. Bonk. Bonk. Bonk. Als Nadine echt boos is rent ze nog een verdieping hoger naar Molly's kamer, om daar een trap tegen de deur te geven. Nu zit alleen Teddy nog beneden. Mammie is vanavond weer vroeg naar bed gegaan. Ze was erg moe. Misschien dat ik straks toch even naar beneden ga, als het een beetje bedaard is. Als ik geluk heb, moeten we aanstaande vrijdag aantreden, dan mis ik mijn proefwerk. Niet dat het veel uitmaakt. Ik heb het al geleerd. Ik ben wel benieuwd wie het nu weer is. Vast iemand die ik niet ken. Bonk. Ik schrik me rot. Nadine is echt boos. Een tweede ronde doet ze bijna nooit. | |
2Blijkt dat Nadine een feest heeft op vrijdag. Mijn vader zei dat we om vier uur weer thuis zouden zijn, maar Nadine gilde dat ze niet eerst naar een begrafenis kon gaan en daarna naar een feest. ‘Waarom niet?’ vroeg Teddy. Weet niet of ze het serieus meende of dat ze wilde pesten, maar Nadine werd er nog kwaaier van. Ze stampte weer naar boven. Mijn vader riep haar achterna dat ze zachtjes moest doen. Je hebt niks aan je dag als er iemand begraven moet worden. Je kunt niet uitslapen, het begint meestal om een uur of elf, de hele middag ben je daar en je weet nooit tot hoe lang het uitloopt. Ze zeggen dat zulke dagen, als iedereen elkaar weer eens ziet, een soort reünies zijn en dat het daarom vaak zo gezellig is, maar als je erover nadenkt is het wel raar dat mensen juist begrafenissen kiezen om elkaar weer eens te ontmoeten. Misschien omdat je redelijk zeker weet dat dan iedereen komt. Niemand zegt af voor een begrafenis. Waarschijnlijk omdat ze bang zijn dat er niemand komt als het hun beurt is. Mijn vaders familie ziet mekaar zo'n minstens vier keer per jaar. Het loopt meestal uit. Vaak wordt er na afloop nog samen gegeten enzo. Ze houden wel van een feestje, en arm zijn ze niet. Niet dat slappe gedoe met koffie enzo, en een oud broodje; er is altijd wel zalm en witte wijn ofzo, natuurlijk de gerechten waar de overledene het meest van hield, en dat is meestal zalm en witte wijn in deze familie. Teddy en ik roepen het altijd tegen elkaar, als we op de receptie binnenkomen, nee hè, niet weer die eeuwige zalm. | |
[pagina 29]
| |
Volgens mij zien ze ons graag komen op begrafenissen. We zien er altijd schitterend uit. Het geeft wat extra's aan het geheel, als er een paar mooie mensen om de kuil heen staat. We zouden ons moeten verhuren. De Fittipaldi's, ‘voor al uw begrafenissen en crematies’. Mijn vader had zijn mooie grijze Italiaanse pak aan, en hij had mij een stropdas te leen gegeven. Ik ben niet dol op stropdassen, maar deze kon ermee door: diepblauw met donkere paarse vlinders. Nadine zag er het mooist uit van allemaal, waarschijnlijk om mijn vader te ergeren. Ze kon regelrecht door naar haar feestje, in haar rode jurk. ‘Is dit wat je aandoet?’ vroeg mijn vader, toen ze de trap af kwam. ‘Iets mis mee?’ Mijn vader schudde alleen maar zijn hoofd. Ik liep naar boven om mammie een zoen te geven voordat we gingen. Ik klopte zachtjes op haar deur. Ze zat rechtop in bed, met haar tekenblok op schoot. ‘Dag, lieverd. Gaan jullie?’ Ik knikte. ‘Kun je niet mee?’ Ze schudde haar hoofd. ‘Ik ben een beetje moe. Vind je het erg?’ Ik haalde mijn schouders op. Je kunt het iemand moeilijk kwalijk nemen als die te moe is om naar een begrafenis te gaan. Ze trok me naar zich toe en gaf me een zoen boven op mijn hoofd. ‘Ga maar. Ze wachten op je.’ Ik zat voor in de auto, naast mijn vader. Nadine deed eerst of ze nog boos was, maar al snel zaten ze weer met zijn drieën te giechelen achterin. Het kerkhof kenden we al. We waren er eerder geweest. Dat betekende dat het iemand uit de directe familie moest zijn; die gaan in het familiegraf achter op het kerkhof. Ons familiegraf, van mijn vaders familie, is een soort met mos begroeid schuurtje, met een bosje van drie sparrenbomen eromheen. Het lijkt op de tunnel van gips en kippengaas die mijn vader en ik ooit hebben gemaakt voor de modelspoorbaan. Er liggen al vijf Fittipaldi's in, en er schijnt meer dan genoeg plaats te zijn, volgens Teddy. De man van de uitvaartfirma was ook dezelfde. Hij was net zo zenuwachtig en bleek als de keer ervoor. Toen had hij bij de kuil een van de kransen doormidden getrapt, omdat hij een bos lelies die scheef was gezakt recht wilde leggen. Ik vind hem wel sympathiek, al vraag ik me af waarom iemand zo'n vak kiest. Hij is nog geen vijfentwintig. Tijdens de dienst zat hij geen moment stil, behalve als er iemand aan | |
[pagina 30]
| |
het spreken was, en dan nog zat hij voortdurend op zijn stoel te wippen. Zeker bang dat de volgende spreker weg zat te suffen en niet op tijd bij het katheder zou zijn. Ik had eigenlijk naar hem toe willen gaan om hem gerust te stellen. Dat hij zich geen zorgen hoefde te maken, dat we allemaal jarenlang ervaring hadden en iedereen precies wist hoe het moest. Toen het orgel begon te spelen en iedereen opstond en naar buiten liep, stelde hij zich op bij de deur, druk gebarend, alsof hij het verkeer stond te regelen. Nergens voor nodig, we konden maar één kant uit.
Na de bestelling - het heet teraardebestelling, maar zo noemen mijn drie zusjes het - stonden we buiten het kerkje te wachten, terwijl de rest van het gezelschap in plukjes terug kwam lopen van het graf. We zorgen altijd dat we vooraan in de rij staan bij het afscheid nemen. Anders duurt het uren. Molly en Nadine rookten en gaven ons af en toe een trekje, als mijn vader niet keek. Wij mogen pas roken als we achttien zijn. ‘Wie was het nou?’ vroeg ik. Nadine haalde haar schouders op. ‘Een of andere neef.’ ‘Lucas heet hij, geloof ik,’ zei Teddy. ‘Heette hij,’ zei Molly. ‘Ken ik niet,’ zei ik. Nadine liet haar sigaret vallen en mikte haar naaldhak precies op de brandende punt. ‘Als ze jou maar kennen, jochie. Dat is veel belangrijker.’ Ik schopte grind tegen haar benen. Ze pakte mijn hoofd vast in een armklem en drukte me tegen zich aan. Ik probeerde haar weg te duwen maar ze lachte alleen maar en drukte nog wat harder. Ze heeft altijd veel parfum op, haar hele jas rook ernaar. ‘Nadine, ik stik!’ ‘Nog lang niet.’ Ik hoorde grind knarsen. Mijn vader zei: ‘We gaan, jongens. Nadine, laat je broertje los.’ De jongen van de uitvaartfirma reed met ons mee naar de receptie. Ik moest achterin, in het midden. De meisjes zaten weer de hele tijd te giechelen en zich aan te stellen. Vanwege die jongen natuurlijk. Teddy zei: ‘Is het weer waar het vorige keer ook was? Die ouderwetse boerderij?’ ‘Ja,’ zei mijn vader. ‘Gezellig. Ik hoop dat ze weer van die zalm hebben.’ | |
[pagina 31]
| |
Nadine duwde mij opzij en stak haar hoofd tussen de stoelen door. Ze trok de jongen aan zijn zwarte jas en zei: ‘Heb jij zelf geen auto?’ Hij lachte nerveus. ‘Jawel,’ zei hij. ‘Drie zelfs. Ik bedoel: de firma heeft er drie. Maar de naaste familie wilde even alleen zijn, en de andere twee auto's zaten al vol.’ ‘Wij zijn ook naaste familie,’ zei Teddy. ‘Natuurlijk,’ zei de jongen. Hij had druppeltjes zweet op zijn neus. ‘Maar wij hoeven niet alleen te zijn,’ hield Teddy vol. ‘Teddy, hou je bek,’ zei Molly. Dat kan je zeggen als je de oudste bent. Mijn vader stak zijn hand uit naar de radio maar bedacht zich en legde hem weer op het stuur. De hele rit zweeg hij, alleen toen we de parkeerplaats opdraaiden zei hij: ‘Zo. We zijn er weer.’ Op de receptie was hij ook stil, hoewel veel mensen met hem wilden praten. Over de erfenis waarschijnlijk, hij regelt dat soort dingen meestal. Er was een goed buffet, een lange tafel met een mooi geel tafelkleed en een paar flinke potten met rechtopstaande harde bloemen, en daar stond hij half achter, met een bordje met zalm en toast in de ene en een glas witte wijn in de andere hand, dat hij steeds moest neerzetten als iemand hem kwam condoleren. Ik weet nooit wat ik moet zeggen als iemand me komt condoleren: ‘Bedankt?’ ‘Ja, jij ook?’ Teddy kwam me een glas wijn brengen. Ik drink alleen op begrafenissen, omdat er dan meer mag dan anders. Niemand let op je. ‘Daar komt oom Jacob,’ zei ze. ‘Dekken.’ Ze maakte een beweging of ze weg wilde duiken, maar hij stond al bij ons. Hij stak zijn hand uit. ‘Zo, jongedame. Jongeman. Mijn innigste deelneming.’ Teddy trok een plechtig gezicht en nam zijn hand aan alsof ze verwachtte dat hij nat zou zijn. Ik probeerde hetzelfde stemmige gezicht op te zetten als oom Jacob. Mijn deelneming, jezus. Alsof hij zich kwam inschrijven voor een autorally. Oom Jacob is eigenlijk geen familie, hij is met het halfzusje van mijn vader getrouwd. Hij is een van de weinige familieleden die ik bij naam ken, omdat hij altijd overal bij is. Zeker bang om iets te missen. ‘Kenden jullie Thomas?’ vroeg hij. Ik haalde mijn schouders op. Thomas heette hij dus. ‘Niet zo goed.’ Hij knikte. ‘Zonde. Het was een talentvolle jongen. Hij kon fantástisch schaatsen. Wisten jullie dat?’ | |
[pagina 32]
| |
Teddy zwaaide naar mijn vader. Die kneep met zijn ogen, alsof hij haar niet goed zag. ‘Ja. Hij zou nog in de Nederlandse ploeg komen, voor het Europees kampioenschap,’ zei oom Jacob. ‘Hij was toch al vijfendertig?’ vroeg Teddy. ‘Dan kom je echt niet meer in het Nederlands team hoor. Veel te oud.’ Oom Jacob schudde zijn hoofd. ‘Vijfendertig. Zo'n jonge jongen. Doodzonde.’ ‘Wat had hij eigenlijk?’ vroeg ik. ‘Ik bedoel, hoe is hij doodgegaan?’ Oom Jacob haalde zijn schouders op. Hij stak een vinger op en wenkte mijn vader. Die zette zijn bordje en zijn glas neer. ‘Patrick, kom eens hier,’ riep oom Jacob. Mijn vader liep naar ons toe. Het blijft raar als je hoort dat je vader ook een voornaam heeft. Ik heb wel vrienden die hun ouders bij de voornaam noemen, maar dat is net of het hun ouders niet zijn, meer een soort inwonende bekenden. ‘Patrick, die kinderen van jou: een fraai stel. Je mag je gelukkig prijzen.’ ‘Dankjewel, Jacob. Alles goed met je?’ ‘Ik mag niet klagen. Jammer toch dat we elkaar alleen op dit soort gelegenheden zien. Vind je niet?’ Ik kon zien dat mijn vader zich erg ongemakkelijk voelde. Meestal is hij wel op zijn gemak bij begrafenissen, maar dit keer niet. Oom Jacob pakte hem bij zijn schouder en keerde ons zijn rug toe. Waarschijnlijk omdat er volwassen dingen moesten worden bepraat. Teddy stak haar tong naar me uit. Ik zag dat Nadine stond te praten met de jongen van de uitvaartfirma. Ze had hem zowaar aan het lachen gekregen, al bleef hij er bij kijken ofie het eigenlijk ongepast vond. Na een uur kwamen de eerste mensen afscheid nemen van ons, hun jassen al half aan. Molly en Nadine kwamen er ook bij staan. Het Fittipaldi-afscheidscomité. Staat goed op de foto's. Er bleven ongeveer dertig mensen over, die helemaal niet de indruk gaven alsof ze al van plan waren weg te gaan. De plechtige stemming die we meegenomen hadden van het kerkhof was langzaam aan het omslaan. De mensen die er nog waren leken meer op hun gemak, het was alsof hun donkere, ouderwetse kleren ze ineens veel beter stonden, en makkelijker zaten. Alsof ze ze elke dag droegen. | |
[pagina 33]
| |
Mijn vader vroeg aan Molly hoeveel ze had gedronken. Ze schudde haar hoofd. ‘Te veel.’ ‘Nadine, jij?’ ‘Ik rij wel,’ zei ze. ‘Ik heb nog niks op.’ Ze wees naar de uitvaartjongen. ‘Moet hij nog een lift?’ Mijn vader lachte, voor het eerst die dag. Buiten hoorde ik startende auto's. ‘Hij is veel te oud voor je. Schiet op, jullie moeder wacht op ons. En moest jij niet naar een feestje?’
Het scheelde weinig of we waren verongelukt onderweg. Nadine reed als een idioot. Ik zag dat mijn vader zich inhield. Op een gegeven moment zei Teddy: ‘Als je zo doorgaat, is die grafkelder in één keer vol.’ Nadine zei niks terug, voor de verandering. Meestal houdt ze haar mond niet zo makkelijk. Ze roept altijd, als iedereen thuis is en er lawaai gemaakt wordt, dat het zo vol is. ‘Ik heb ruimte nodig!’ Dat is haar vaste uitdrukking. ‘Geef me ruimte!’ Ze heeft wel meer van die Amerikaanse uitdrukkingen. ‘Ik moet gewoon eerst mezelf vinden,’ ook een favoriet. En: ‘Je moet meer in contact komen met je gevoelens.’ Ze kijkt te veel naar die stomme soaps. En ze verslindt talkshows. Ze zit hele dagen voor de tv, ze slurpt het op. Ik vind eigenlijk dat mijn vader er iets van zou moeten zeggen, maar ik ga het hem niet vertellen. Dat zou al te raar zijn. Volgens Nadine is het de enige manier waarop ze aan ons kan ontsnappen. Ik vind het moeilijk om serieus te blijven kijken als ze zulke dingen zegt. Het is wel veel, zes mensen in één huis, maar ga dan niet in de huiskamer zitten als je er niet tegen kan. Dan weet je zeker dat er de hele tijd mensen om je heen zijn. Ik heb een keer aan mijn moeder gevraagd waarom we met zo veel kinderen zijn. De meeste mensen hebben er één of twee. Ze zei: ‘Omdat we steeds benieuwd waren hoe het volgende eruit zou zien.’ Toen ik hetzelfde aan mijn vader vroeg, zei hij: ‘Ik raakte de tel kwijt.’ |
|