Wanda Reisel
Een klein oponthoud
Eerst was er een snel landschap geweest.
Toen de snerpende stilstand. En meteen daarna, buiten en in het gangpad, de hollende mannen in de witte openfladderende jassen met de rubberen handschoenen en de koekdozen die geen koekdozen waren maar er wel op leken.
Alles had, na een opzwepend middenstuk, op een onverwachte omslag in een muziekstuk geleken. Alles, het landschap, het trage van onze ogen, de met koffie & thee langsrammelende versnaperingsman, zelfs het jengelende kind pasten wonderwel in deze compositie.
Het was me nogal een noodstop.
Wij vervloekten de Spoorwegen onmiddellijk, zoiets lag in onze aard, lekker schelden, desnoods trappen, maar vooral verbaal om ons heen slaan.
Wij, kwaad, hielden de eerste de beste conducteur aan een punt van zijn jas vast om verhaal te halen. Wij hadden tenslotte recht op uitleg. Wij waren jong maar daarom niet minder.
Hoewel wij toen nog geen kinderen hadden, die wij veel later pas, op een manier die wij hier niet uitvoerig uit de doeken zullen doen, wél kregen, maakte zich een zekere paniek van ons meester. En dit niet alleen omdat de conducteur, die zijn pand met een ruk lostrok uit onze handen, niets wenste prijs te geven. Hij zag er belabberd uit, wit, afgetrokken en trillerig, helemaal niet zoals conducteurs horen te zijn: traag en met de droefheid van sommige honden.
Nee, hier was wat anders aan de hand dan een geknapte bovenleiding. Hier werd op iets heel anders een wissel getrokken, zeiden wij expres tegen elkaar (zo praatten wij indertijd) omdat wij ons in een treincoupé bevonden. Express, zo heette de trein ook, met een of andere vervelende