Het Brugsche Livre des Mestiers en zijn navolgingen
(1931)–Anoniem Bouc vanden ambachten, De– Auteursrecht onbekendVier aloude conversatieboekjes om Fransch te leeren
[pagina 45]
| |
IVD Ook hier te lande werd aan het Livre des Mestiers de eer toegekend te worden gedrukt. Het verscheen namelijk te Antwerpen, vóór 1501, in den oorspronkelijken tweetaligen tekst, eenigszins herzien en gemoderniseerd, onder volgenden dubbelen titel: Vocabulair pour aprendre Romain et flameng - Vocabulaer om te leeren Walsch ende Vlaemsch. Een exemplaar er van, waarschijnlijk een unicum, wordt bewaard te Parijs, in de reserve van de Bibliothèque Mazarine, onder nummer 10204. Eerst werd het gesignaleerd door Ch. BeaulieuxGa naar voetnoot1., en vervolgens bestudeerd door de HH. Riemens en VerdeyenGa naar voetnoot2.. Wat den drukker betreft, die heeft zich bekend gemaakt in het explicit van het werkje, waar hij verklaart: Gheprent Thantwerpen bi my roland vanden dorpe wonende aen dyzeren waghe. Over den Antwerpschen drukker Roland van den Dorpe bezitten wij slechts weinige gegevensGa naar voetnoot3.. Zijn loopbaan was noch lang (1497-1500) noch vruchtbaar. Men schrijft hem een dozijn wiegedrukken toeGa naar voetnoot4., waaronder moet geroemd worden: Die alder-excellenste Cronijcke van Brabant, opgeluisterd met eigenaardige prenten, en zeer zeldzaam ge- | |
[pagina 46]
| |
wordenGa naar voetnoot1.. Op het oogenblik dat hij, einde Februari 1497, dit werk voltooide, woonde hij ‘in de Huyvetters strate, bi Onser Vrouwen broeders’Ga naar voetnoot2.. Gezien het belang van dit omvangrijk drukwerk mag men aannemen, dat hij reeds zijn ambacht in 1496 uitoefende. Later, toen zijn Vocabulair van de pers kwam, was hij in een ander atelier, ‘aen dyseren waghe’ werkzaam. Wij kennen zijn sterfdag niet met zekerheid; wel weten wij dat zijne weduwe de zaken voortzette, en dat zij in 1501 twee werken drukte, waarvan het eene in de maand MeiGa naar voetnoot3., het ander den 4 September werd voltooidGa naar voetnoot4.. Dus kan men haast met zekerheid vaststellen dat het ‘Vocabulair’ vóór 1501 werd gedrukt: het mocht dan ook vermeld worden in den prachtigen Catalogus der ‘Mazarijnsche’ wiegedrukken, alwaar, onder de gedagteekende boeken, er nog een van 24 December 1500 voorkomtGa naar voetnoot5.. Alvorens den tweetaligen tekst te bestudeeren, moeten wij eerst de aandacht vestigen op de beide houtgravures, welke dit boekje versieren: het titelblad, gewone afbeelding van den scriba of schrijver, en het vignet op de achterzijde van het laatste blad, het ‘sprekend’ merk van den drukker voorstellend, reeds door andere werken gekend, en door Riemens beschreven als volgt: Een geharnast ridder, die met de rechterhand een zwaard omvat; met de linker, den hoorn waarop hij blaast; bergen op den achtergrond dragen er het hunne toe bij, de herinnering aan den held van Ronceveaux op te wekken. Roland's Antwerpsche naamgenoot was zeker van meening dat hij de toespeling op den neef van Karel den Groote voldoende in het licht gesteld had, en dat het bijgevolg overbodig was, zijn voornaam te schrijven op de banderol, die den naam ‘van den dorpe’ draagtGa naar voetnoot6.. | |
[pagina 47]
| |
De betrekkingen van deze laatste uitgave met de voorgaande ‘manuels’, voornamelijk met C, werden uiterst nauwkeurig door M. Riemens onderzocht, welke het nauw verband tusschen C en D als volgt uiteenzet: Reeds bij de algemeene vergelijking van de behandelde stof, wordt men getroffen door de groote gelijkenis tusschen D en C. Al de paragraphen welke Caxton aan de eerste sectie van M heeft toegevoegd, vindt men in D terug, en wel in dezelfde volgorde. In beide andere secties zijn C en D ongeveer gelijk; de uitweidingen, welke men in C aantreft, komen eveneens in D voor. D veroorlooft zich echter een nog grootere vrijheid bij de persoonsnamen, zonder zich al te veel te bekommeren over de alphabetische orde. Bij deze algemeene opmerkingen voeg ik er nog enkele van bijzonderen aard, om de nauwe betrekking tusschen C en D nog scherper af te teekenen. Wanneer men den tekst van M, C en D vergelijkt, bemerkt men een bijna algeheele identiteit tusschen C en D wat betreft leemten, varianten en toevoegingen. Laten wij dit door enkele voorbeelden aantoonen. De vijf eerste bladen van M doorloopend, merkt men vier passages op, van ongelijke lengte, die zoowel in C als in D ontbrekenGa naar voetnoot1.. Voor een enkel folio, namelijk folio drie, kan men vier gedeeltelijke leemten vaststellen, identiek in C en in DGa naar voetnoot2.. Veelbeteekenend zijn ook de varianten. In M is er bij voorbeeld spraak (fo 3, l. 14) van ‘bouteilles de toutes mesures’: het laatste woord is vervangen door ‘manieres’ zoowel in C als in D; elders geeft M (fo 5, l. 17): ‘de tor ne de vaque’; wij lezen in C ‘de muletz’ en in D ‘de mules’. Vijf regels verder citeert M: ‘leus, renars ne fichau’; het laatste woord is vervangen door ‘fouines’ (C) of ‘fouynes’ (D). Wat nu de toevoegingen betreft, ook zij zijn niet minder leerzaam, zooals blijkt uit de volgende typische voorbeelden: | |
[pagina 48]
| |
Alvorens de meid om een boodschap naar de vleesch- en vischmarkt gestuurd wordt (M: fo 4 vo, l. 5 vlg.), leest men in C en D een lange passage aangaande kinderopvoeding, waarvan de Fransche tekst in beide drukken geheel eensluidend is. Naar aanleiding van de ‘poissons’ vindt men bij het begin en het einde van de opsomming, in C en in D, twee toevoegingen, die zonder ook maar eenigszins van elkander af te wijken, den tekst van M (fo 5 vo, na l. 4 en l. 27) aanvullen. Ten slotte vindt men na de passage, gewijd aan ‘Gilbert, li escrivains’ (M: fo 15 vo, l. 14-26), in C en in D een belangrijke toevoeging ten eere van hetgeen C noemt ‘la plus noble mestier qui soit au monde’. D verklaart eveneens dat het is: ‘le plus noble mestier qui soit au monde’, en zet zijn verklaring voort op dezelfde wijze als C, doch met een tweede tekstverbetering. C beweert namelijk dat, zonder schrijfkunst, wet en geloof zouden vergaan, en ‘toute la saincte escripture ne seroit mise en oubly’. Deze foutieve ontkenning, die men eveneens terugvindt in de Engelsche vertaling van C, komt niet voor in den tweetaligen tekst van D. Daar de apologie van den schrijver eensluidend in C en D voorkomt, en bijgevolg uit hun gemeenschappelijke bron vloeit, mag men de hypothese van Bradley, die veronderstelde dat deze ‘emphatische lofgalm’ aan Caxton als de uitdrukking van zijn persoonlijke gevoelens mocht worden toegeschreven, eenvoudigweg ter zijde stellenGa naar voetnoot1.. Aan de voorafgaande beschouwingen veroorloof ik mij nog een opmerking toe te voegen, die het besluit bevestigt, hierachter in volkomen overeenstemming met Riemens en Verdeyen geformuleerd. Aan het begin van de alphabetische reeks doet iemand navraag naar den besten wijn. Nadat hij de gewenschte inlichtingen heeft gekregen, roept hij zijn knecht en zendt hem naar het gegeven adres. Het tooneel bestaat uit drie personen, door hun verschillenden voornaam aangeduid. | |
[pagina 49]
| |
En werkelijk: in M heeten de drie personages Aubin, Andrieu en Adryen, zijn knecht. Caxton heeft geen rekening gehouden met het geringe onderscheid tusschen de twee laatste, vrijwel gelijkluidende namen, die echter meester en knecht onderscheiden, zoodat de meester en de knecht denzelfden naam dragen, en ‘Andrieu’ aan ‘Andrieu’ opdracht geeft wijn te halen, hetgeen den dialoog onverstaanbaar maakt. Deze fout, aan Caxton eigen, wordt niet teruggevonden in D, waar de personages heeten: Abel, Adrien en Ysac, zijn knecht. De vergelijkende studie der vergissingen is bijzonder overtuigend. Zij werd zorgvuldig opgemaakt door M. Riemens, die eerst zal aantoonen dat D, indien hij twee klaarblijkende fouten van C overneemtGa naar voetnoot1., die in M niet te vinden zijn, er daarentegen meerdere vermijdt, terwijl hij toch ook dikwijls een minder juisten tekst biedt dan C. Wij veroorlooven ons den lezer te verwijzen naar deze belangrijke uiteenzettingGa naar voetnoot2.. Indien wij er aan toevoegen, dat D vollediger is dan C, omdat wij er de namen met S en T aantreffen, die in C ontbreken, zonder te gewagen van den dienst vander tafele, aan D eigenGa naar voetnoot3., en dat de Vlaamsche tekst dikwijls eensluidend is met dien van M, zal men gaarne met den heer Verdeyen het besluit van den heer Riemens onderschrijven, dat nagenoeg luidt als volgt: Wij gelooven dus dat de beide uitgevers zich elk bediend hebben van een handschrift van het Livre des Mestiers, doch dat die beide handschriften, al waren ze ook niet eensluidend, toch onder elkaar meer gelijkenis hadden, dan met MGa naar voetnoot4.. De filiatie, hierboven uiteengezet, zou zich schematisch voordoen als volgt: | |
[pagina 50]
| |
De vergelijkende studie der verschillende ‘manuels’ veroorlooft ons bij D een neiging vast te stellen om de taal te moderniseeren, die hier en daar verouderd of ongewoon klonkGa naar voetnoot1., zonder dat het ons mogelijk is, aan zijn uitgever de verdiensten van deze verandering beslist toe te schrijven. Hoe het ook zij, deze varianten van D's tweetalige tekst, vollediger, zoo niet altijd nauwkeuriger dan de andere, vormen een reden te meer om de uitgave er van te bezorgen, als vervolg op de ‘manuels’ waarmee D zoo nauw is verbonden. Wat betreft de latere werken, te beginnen met het Vocabulario van 1520, dat slechts een verkorte bewerking is van D, en het Vocabulaire van Noël de Berlaimont, prototype van een nieuwe serie van Colloquia, verwijzen wij den lezer naar de belangrijke studie van prof. R. Verdeyen, als inleiding tot zijn schoone uitgave van Fickaert opgesteld. Na hetgeen wij hierboven gezegd hebben over het doel van onze uitgave en de gevolgde methode, blijft ons over enkele woorden er aan toe te voegen, en de verbeteringen aan te toonen die wij meenden noodzakelijkerwijze aan den tweetaligen tekst van D te moeten aanbrengen. Vooreerst zij het ons toegelaten enkele leemten in D aan te duiden, waardoor de tekst onverstaanbaar wordt, indien men hem niet vergelijkt met M en vooral met C. Dit is o.a. het geval: fo 4, bovenaan; fo 6, l. 5 en na den laatsten regel; fo 6 vo, na l. 3; fo 9 vo, l. 15, alleen in den Franschen tekst; fo 27 vo, onderaan, waar van twee zieken gesproken wordt; fo 28 vo, l. 25-26; eindelijk fo 32 vo, l. 14, in het stukje over den beul en zijn kunstGa naar voetnoot2.. Talrijke ontbrekende woordjes werden tusschen [] ingelascht, terwijl | |
[pagina 51]
| |
het overtollige tusschen () werd geplaatst. Voor enkele letters werden deze teekens niet aangewend, wijl hunne tegenwoordigheid, in het midden van een woord, een onaangenamen indruk maakt. De lijst dezer verbeteringen werd ten andere reeds opgesteld. We herhalen ze hier, wat de tweede kolom betreft. Daar werden enkele letters ingelascht, o.a. fo 1 vo, l. 3: prof[i]telick; fo 2, l. 21: ridde[r]s; fo 7, l. 32: om opt[e] setten; fo 26 vo, l. 2: scelden[de]; fo 35, l. 9: min[n]enbrief. Enkele overtollige letters moesten integendeel wegvallen: zoo in we(e)l en me(e)r, fo 6, l. 25, en 26, l. 8; sij(t) en me(n)s, fo 4 vo, l. 19, en 12, l. 20; verlossen(de) op fo 20, l. 24; Nyc(l)olaes, fo 32, l. 9. Zoo nog, fo 26, l. 8: en, in plaats van ende (D: en, met 'n streepje er boven). Op ettelijke plaatsen is er een verschil merkbaar tusschen den Franschen en den Vlaamschen tekst, waardoor eenige verbeteringen noodzakelijk werden. Fo 2, l. 3: verwen der (in plaats van des) scilders, zooals in 't Fransch en ook bij C. | |
[pagina 52]
| |
Fo 21, l. 15: ‘ton Dieu avoir courroucé - dinen God hebt (verbeterd in hebben) vergraemt’. Vier belangrijke veranderingen, tevens verbeteringen naar we hopen, werden nog in den tweetaligen tekst aangebracht. Fo 6, l. 19: avant werd veranderd in aval, in overeenstemming met de tweede kolom en de andere vocabularia. | |
[pagina 53]
| |
voor den lezer eene uiterst onaangename of onverstaanbare contradictio in terminis uit den weg te ruimen. Deze gemeenschappelijke fout is een nieuw bewijs voor de filiatie, zooals wij ze hierboven voorstellen. Zonder deze ettelijke correcties ware, meer dan eens, de zin van onzen tekst moeilijk te vatten. Daarom werd er hier over uitgeweid met 'n breedvoerigheid waarvoor we om verschooning bidden, bij het afscheid aan den ‘goetjonstigen’ lezer. |
|