De Broederhand. Jaargang 2(1846-1847)– [tijdschrift] Broederhand, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Een paar psalmen Davids. Psalm III. Domine, quid multiplicati sunt qui tribulant me! Multi insurgunt adversùm me! Menig, ô Heer, fyn de vyanden myn, En menig fy die myn fiele benyden; Er is geen heil meer voor hem, feggen veel; Doch Du, ô Heer, fels den stryd voor my stryden. Want Du, myn God, bist een schild voor myne eer, En Dyne hand houdt myn schedel verheven! Algoede, ik riep uit de laagten Dy toe, En van dyn hoogt heb-De een sein my gegeven! Ik lag en sliep in het duister der nacht Als my Dyn hand uit den doodslaap kwam wekken; Stonden er nu ook tienduifenden op, 'k En vrees geene macht van die tegen my trekken! Sta op, o Heere! Verlos my, myn God! Die myn vervolgers den mond hebs gesloten. En in 't gebit hebs verbryfeld den tand. Want my is 't heil uit den Heere gesproten En op de Dynen rust, Heer, Dyne hand! [pagina 317] [p. 317] Psalm VII. Domine Deus meus in te speravi: salvum me fac ex omnibus persequentibus, et libera me. Heere myn God, ik betrouw my op Dy! Red me, verlos me van dien my te naar staat, Dat hy my niet en ontroove myn fiel En als een leeuw my verscheure en verniel, Als er voor my geen verlosser nog daar staat! Hadde ik gedaan wat men voorgeeft, o Heer! Hadden myn handen het onrecht geplogen, Hadde ik den vrede vergolden met kwaad; .... Maar 'k heb gered wie my brouwde verraad, Wie naam en faam my ontroofde met logen!.... Hadde ik gedaan wat men voorgeeft, o Heer, Dan mocht myn vyand myn fiel achterhalen, Hy mocht myn leven vertreden in 't stof, Mocht my vervolgen in eer ende lof, En mynen roem in den afgrond doen dalen! Maar nu rys op in Dyn' gramschap, o Heer, Ontwaak, en straf die myn fiele benauwen! Eens sprak Dyn stem uit de vreeslike wolk: ‘Ik fit als Rechter en richte myn volk!’ Sels-Du, o Heere, 't gericht nu niet houên? Israël wacht op Dyn oordeel, myn God! Sie op my neêr en keer weder naar boven, Richt my naar 't recht van myn innig gemoed En naar de oprechtheid van nier en van bloed. Wie fou Dyn vonnis niet vreefen en loven? Stel aan der godloosen boosheid een eind, Doch steun en troost wien Du kens door beproeving [pagina 318] [p. 318] Wien Du het hert en de nier hebs doorschouwd; Du bist de schild van den goede; behoud Wien bleef gerecht en getrouw in bedroeving! God is een rechter rechtveerdig en wys, Hy spant de vierschaar en fetelt ten oordeel. Als fich myn vyand niet spoedig bekeert, Treft hem de straffe; want God wet fyn fweerd, Spant fynen boog en trekt op tot myn voordeel. God houdt fyn doodende wapens gereed En mikt fyn pylen op die my vervaren. Myn vyand gaat, aan de fonde geboeid, Swanger van boosheid en onrecht en moeit'; Ydelheid fal hy en leugenen baren. Heeft hy me listen en lagen gelegd, Heeft hy een' kuil op myn voetpad gegraven, Du, Heere, hebs hem geraakt met Dyn hand; Hem is fyn fonde geworden tot schand, En in den kuil die hy felf heeft gegraven Viel hy; fyn moeite stort neêr op fyn hoofd, En fyn geweld op fyn eigenen schedel! Lof fy den Heer', die den fege my liet! 'k Stort mynen dank uit in maatklank en lied, 'k Sing fynen name met psalter en vedel! JOH-ALF. DE LAET. Vorige Volgende