De Broederhand. Jaargang 2
(1846-1847)– [tijdschrift] Broederhand, De– Auteursrechtvrij
[pagina 45]
| |
[Nummer 2]Denemark en Schleswig-Holstein.Toen over eenige jaren Thiers zyn vermetel woord over de Rhyngrenzen sprak, toen verhief zich overal in Duitschland woord en zwaerd, en de ligtzinnige Franschman moest met schaemte erkennen, hoe onvoorzigtig zyn roep was geweest en hoe eensgezind Duitschland is, zoodra een vyand het van buiten bedreigt. Gansch op dezelfde wyze verheft zich nu weêr elke Duitscher met het woord en hy zal des noods ook het zwaerd verheffen, om de broeders te beschermen, welke Denemark van het vaderland wil afscheiden, om hen van hunne zelfstandigheid, van hun regt, hunne zeden, hunne tael te berooven. De Schleswig-Holsteinsche kwestie houdt elkeen in Duitschland bezig, sedert de koning van Denemark zynen ‘Openen brief’ en de verklaring aen de holsteinsche afgeveerdigden in de wereld zond. Van alle kanten zendt men adressen vol kracht en gloed aen de bedreigden en men stelt persoon en goed tot hunne dispositie. Zoo zeggen b.v. de professoren der hoogeschool van Heidelberg in hunne schrift: ‘Van het duitsche volk echter verwachten wy, dat het weldra overal zyne deelneming en onzen vorsten zynen wil kond make, en zich tegen alle buitenlandsche intriguen in deze zaek, tegen alle onbevoegde oude en nieuwe garantieën en tusschenkomsten krachtig verzette. Wy verwachten van hetzelve, dat het u in het noodlottige uer alle mogelyke hulp uit alle standen verleene; wy weinigen verpligten ons ten minste, elk naer zyne kracht, geestig en lichamelyk, met goed en bloed, nu en later, in goede en in kwade uren voor uwe eerezaek als een man daer te staen, en wy hebben het vaste betrouwen, dat dit kleine en bescheidene aenbieden in alle gedeelten van ons vaderland zyn echo zal vinden.’ Deze edelmoedige en echtmannelyke, deze echtduitsche woorden hebben bovenal een groot belang voor ons Vlamingen, zy zyn voor ons een groote troost en eene zekere waerborg, dat Frankryks | |
[pagina 46]
| |
hand zich nooit meer rond ons zal sluiten. Zy staen immers in dezelfde verhouding tot het groote Duitschland, als ook de hertogdommen; gelyk de Deen deze, zoo wil Frankryk ons tot de zynen rekenen; gelyk deze onafhangelyk zyn, zoo zyn wy het ook, en gelyk deze onafhangelyk willen en zullen blyven, zoo willen wy dit ook, en zullen wy het, wanneer wy Duitschland met hetzelfde vertrouwen tegenkomen, waermede Schleswig-Holstein het tegenkwam. De hulproep, dien zoo velen van ons by het groote feest van het zangverbond uit den mond der heeren Bauditz en des gryzen Wiggers aen den voet van den ouden Wodansberg hoorden, dien heeft met ons geheel Duitschland gehoord en zie daer hoe het antwoordt. Doch de meesten van ons zyn nog weinig of niet met de zaek, waerom gehandeld wordt, bekend, daerom zal het zeker onzen lezeren niet onaengenaem zyn, wanneer wy hun hier een kort overzigt derzelve mededeelen. Wy ontnemen dit aen het werkje: ‘Schleswig-Holstein, Danemark und Deutschland. Kurze Darstellung ihres geschichtlichen Verhaltnisses. Von Ludwig Hausser, Doctor der Philosophie und Professor der Geschichte an der Universität Heidelberg.’ ‘Volgens oude overeenkomsten zyn de twee hertogdommen Schleswig en Holstein onafhangelyk van Denemark, beiden slechts toevallig door den persoon van hunnen hertog, die tegelyk deensche koning is, aen Denemark gehecht; zy hebben beiden sedert eeuwen hunne eigene regten, hunne afzonderlyke administratie, onder elkander echter zyn zy op eeuwige tyden vereenigd. Schleswig is even zoo weinig een deensch leengoed als Holstein; wat Schleswig in aloude tyden was, dal is het sedert vyfhonderd jaren niet meer, namelyk sedert het traktaet van 1658 waerdoor hetzelve de volste onafhangelykheid verzekerd werd. Noch de deensche constitutie, noch de deensche erfelyke opvolging kan voor de hertogdommen verpligtend zyn; Schleswig-Holsteins vorst heeft niet de onbeperkte magt, als de koning van Denemark; in Schleswig-Holstein kan geene vrouwelyke opvolging plaets hebben, gelyk in Denemark; wanneer op dien troon de mannelyke linie uitsterft, dan gaen de twee hertogdommen over aen de mannelyke verwanten van het oldenburgsche huis, vooreerst aen de hertogen | |
[pagina 47]
| |
van Augustenburg. Schleswig-Holstein is een en hetzelfde en heeft met Denemark noch de grondwet, noch de administratie, noch de afstamming, noch de tael gemeen. Zoo zeggen, dit willen de oude traktaten van 1326, 1440, 1448 en 1460, die door geene latere wet zyn vernietigd geworden, dit wil de grondwet van het duitsch verbond, waertoe Holstein, het van Schleswig onafscheidbare Holstein, behoort. Hetzelfde geldt ook van het graefschap Pinneberg; ook daer is dezelfde erfelyke opvolging in gelding. Wat Lauenburg betreft, dit is wel als schadeloosstelling voor andere verliezen sedert 1816 aen Denemark overgelaten, maer zyne verhouding tot het duitsch verbond en het regt der mannelyke erfopvolging bleef ook daer onveranderd en van eene zamensmelting met het deensche ryk kan dus ook hier geene spraek wezen. En toch heeft Denemark deze oude, welverbriefde, krachtig gewaerborgde regten durven aentasten, en niettegenstaande poogt het, Schleswig-Holstein en Lauenburg voor eeuwig met zich zamentesmelten en het duitsch vaderland van deze hertogdommen, die van duitsche afkomst zyn en de duitsche tael spreken, met geweld en slimheid te berooven. Het koningryk Denemark is voorzeker eene kleine magt zonder Schleswig-Holstein en Lauenburg; het bezit met veel meer, dan 1,200,000 inwooners van deensch bloed, die gedeeltelyk in Jütland, gedeeltelyk op de eilanden woonen, en onze duitsche hertogdommen moesten tot heden toe het zwakke gebouw van het deensche ryk ondersteunen; zonder hen ware het welligt reeds zamengestort. Nu echter bedreigt het uitsterven de koninglyke linie; de regerende koning Christian VIII en zyn zoon, die geene kinderen krygt, de kroonprins, zyn de laetste overresten uit den stam der Oldenburgers, die sedert 1448 in Denemark, sedert 1460 ook in Schleswig-Holstein regeerden. De koning is zestig jaren oud, de kroonprins eerst achtendertig, maer hoewel reeds in den tweeden echt, toch zonder erfgenamen. Binnen korten tyd zal men dus in het gevalzyn, dat Denemark aen de vrouwelyke nakomelingen, de hertogdommen aen de mannelyke verwanten der Oldenburgsche linie overgaen. Denemark en de duitsche hertogdommen scheiden van elkâer, gelyk zulks de oude traktaten in dit geval vastgesteld hebben. Dit echter te beletten, is sedert lang het doelwit, 't welk de deen- | |
[pagina 48]
| |
sche politiek beöogt. De Denen moesten Noorwegen aen Zweden afstaen en willen zich nu ten nadeele van Duitschland schadeloos houden en dry duitsche hertogdommen zullen - zoo meenen zy - hen over het verlies van Noorwegen troosten. De vreemde politiek, die Duitschlands kracht vreest en zyne verdeeldheid en zwakte te onderhouden zoekt, speelt in den achtergrond en hitst Denemark nog meer op. Rusland bovenal en Frankryk, en Engeland niet min, zyn openbaer de voedsters der deensche begeerte naer onze duitsche landen. Sedert lang dus heeft men reeds gewerkt, aen deze wenschen te voldoen, en men heeft reeds sedert lang begonnen, de twee hertogdommen gelyk deensche provintiën te behandelen. Tegenstrydig met 't aloude gebruik, tegenstrydig met de door eeden geheiligde overeenkomsten, heeft men gepoogd, de duitsche tael in Schleswig door de deensche te verdringen, heeft men door tallooze geweldstreken de eigenaerdigheden der duitsche inwooners in Schleswig-Holstein gekwetst. Tegenstrydig met de traktaten, die eene afgezonderde administratie voor het koningryk, en de hertogdommen vaststellen, heeft men sedert lang de Schleswig-Holtsteinsche finantiën met de deensche vereenigd en deensch geld in omloop gezet, Tegenstrydig met de overeenkomsten, heeft men de land- en zeemagt van het zelfstandige land Schleswig-Holstein met het deensche krygswezen zamengesmolten. In openbare akten wordt de Schleswig-Holsteinsche onderdaen in eenen deenschen omgedoopt en de Lauenburgers moeten geduldig toezien, hoe hun oud hertogelyk wapenschild door een deensch verplaetst wordt. De duitsche soldaet uit de hertogdommen moet aen deensche officieren en aen een deensch kommando gehoorzaem zyn. Het volk moet deensche koleuren en deensche vaendels overal zien en mag zyne eigene koleuren en vaendels niet meer dragen; die zyn als duitsche verboden. Al schimpende verlangt de deensche pers alle dagen, dat men den kleinen overrest der duitsche ambtenaren door echte en hardnekkige Deenen vervange en men blyft niet by dit verlangen staen, men gaet over tot geweld. Men dwingt de Duitschers, het deensch als tael der regeering te aenschouwen, men dwingt er vele dorpen zelfs by hunnen godsdienst hunne gewoone duitsche | |
[pagina 49]
| |
moedertael te verlaten en het deensch daervoor aentenemen; ja, men heeft bevolen, dat de doofstommen, welke in de schleswigsche districten geboren worden, de teekenspraek op zyn deensch leerenGa naar voetnoot(1)! Mag dit alles ook zinneloozer zyn dan het eigenlyk verontwaerdigend is; zooveel blyft zeker, dat men in alle vakken, zoowel van het geestige als van het lichamelyke welzyn, de duitsche bewooners der hertogdommen ten voordeele van Denemark benadeeligde en nog altyd benadeeligt. Gelyk men Lübeck verhindert, zich door net holsteinsche gebied met de duitsche yzeren wegen te verbinden, gelyk men van deze eens zoo magtige stad de bron van welstand poogt af te leiden, om de arm gewordenen later deensch te maken, zoo laet men ook by andere kwestiën het belang der hertogdommen altyd ten achter, zoodra dit aen de deensche politiek, die Duitschland vyandlyk gezind is, voordeelig te zyn schynt. Zoo is b.v. de voortzetting van den holsteinschen spoorweg door Schleswig eene levensvrage voor de bewooners van dit land; maer men geeft niet toe, dat hy gebouwd worde, wyl men de duitsche provinti:ŋ zwak en kracht- en hulpeloos wil maken, en ze van Duitschland afscheiden, om ze later zoo veel te gemakkelyker te kunnen onderwerpen. Denemark staet hier echter, gelyk wy reeds opmerkten, niet alleen handelende voor ons, het zocht zich bondgenoten aen grootere magten, vooral aen Frankryk en Rusland. De Franschen staen altyd gereed, daer te helpen, waer het geldt, het duitsche regt en de duitsche eer te kwetsen, en Rusland schouwt vol begeerte op die schoone landen, die hetzelve de duitsche of de Noordzee onderwerpen zouden, indien het dezelve bezat. Het zal, indien het ook op dit oogenblik nog stil blyft, toch op alle wyze poogen aen onze noordelyke kust vasten voet te winnen en zich in het duitsch verbond intedringen. De bestrevingen in de Skandinavische ryken naer eene groote en magtige eenheid onderdrukt het door alle middelen; maer de deensche begeerte naer duitsche landen, die ondersteunt het, om daerdoor in dit laetste ryk eenen zwakken, | |
[pagina 50]
| |
maer vriendelyken bondgenoot te winnen en langzaem eene rol in onze duitsche kustlanden te kunnen spelen. Zoo hebben wy dus het troostelyk vooruitzigt, misschien reeds weldra - indien dit niet belet wordt - russischen invloed in Holstein en Schleswig te hebben, russischen invloed aen de monden der Elbe en Trave, russischen invloed voor de poorten van Hamburg en rond het gebied van Lübeck. Wie echter kan dan verhinderen, dat Rusland de duitsche hertogdommen hetzelfde lot doe ondergaen, dat de duitsche Oostzeeprovintiën gehad hebben, dat Schleswig, Holstein en Lauenburg op dezelfde wyze den vaderlande afgenomen worden, als Liefland, Kurland en Esthland? Dit moet men onwillekeurig vreezen, wanneer men ziet hoe Denemark, niet meer heimelyk en op sluipwegen, maer in 't openbaer en uitdagend, zynen wille kond geeft, de hertogdommen deensch te maken, dit kan het onmogelyk anders als steunende op hulp van buiten. Men mag dus wel in den ‘Openen brief’ des konings Christian eene opene krygsverklaring tegen het goede regt der Holsteiners zien; want zonder toestemming hunner kamers vat de koning daerin een besluit, over de toekomst der landen, gelyk alsof zyne magt eene onbepaelde ware, en hy verwerpt de welbegronde regten zyner verwanten, die aenspraek op de erfelyke opvolging hebben. De koning beroept zich daerin op nieuwe overeenkomsten met Engeland, Frankryk en Rusland, maer niet op de veel oudere traktaten en de grondwettelyke regten van Schleswig-Holstein; hy spreekt van beraedslagingen met vreemde vorsten, om daerop rugsteunende, aen een gedeelte van Duitschland, en daermede tegelyk aen het geheele duitsche vaaerland eenen doodelyken stoot te verzetten. Hier had Denemark toch waerachtig niet noodig Engeland, Rusland en Frankryk te raedplegen, maer weleer Duitschland, dat als eerste nabuer daerop ook het eerste regt had; maer dit hield Denemark niet voor de moeit[e] weerd. Indien de woorden van den ‘Openen brief’ zelfs enkel woorden waren, dan had toch Duitschland geen heiligeren pligt, dan dien van dezen woorden het goede, klare regt krachtig tegenover te | |
[pagina 51]
| |
stellen. Maer men schynt in Denemark ook van de woorden tot de daed te willen overgaen. Dit echter te verhoeden is de pligt van Schleswig-Holstein, en wy mogen met volle vertrouwen op zyne bewooners rekenen, die bewezen hebben dat hun de duitsche eer en de duitsche afkomst nog dierbaer is. Maer ook geheel Duitsch land, vorsten en volk, heeft hier eenen pligt, die namelyk, deze zaek als zyne eigene en heiligste zaek te aenzien en te behandelen. Dit is, helaes! niet de eerste pooging, de regten van ons vaderland te kwetsen; hier is slechts iets nieuw, namelyk dat een zoo klein ryk ons zoo stout uitdagen durft. Maer zoude Denemark durven ondernemen wat Lodewyk XIV, wat Napoleon, wat Rusland ons afdwong? Zouden wy nog eens over een blad in onze geschiedenis moeten blozen, nog eens eene verdeeling met ons eigen volk moeten beleven? Zouden wy dit heerlyke land, met zyn braef volk, ons laten ontnemen, om daermede aen het ontzenuwde lichaem van het deensche ryk nieuwe levenskracht te geven? In 't Westen, bedreigt Frankryk den Rhyn; in 't Oosten, kan Rusland binnen weinige dagen tot in de hoofdstad van Pruissen komen; zullen wy ons nu ook in 't Noorden de duitsche stroomen, onze levensaderen, laten toebinden, en zullen wy gerustelyk toekyken. hoe eene colonie van russischen invloed zich op duitschen grond aenbouwt? Neen, zoodra Denemark ook slechts een dorp deensch maekt, is het lot over ons geworpen, staen wy in gevaer, op de doodenlyst der europeïsche volkeren te komen. Dit hebben onze dappere voorvaders wel gevoeld. Alle eer aen de Hansa, alle eer aen de bewooners van Schleswig-Holstein, die dit ongeluk in de dertiende en veertiende eeuw van het vaderland hebben afgekeerd. En wy zouden nu, na de roemryke dagen der jaren dertien en veertien, ons vaderland in de oude slapheid zien terugzinken, en alle die verheugende voorteekens, alle die geestdriftvolle klanken van een nieuw ontwakend nationael gevoel zouden niets anders geweest zyn dan bedrog en ydele woorden? Neen, dit mag en kan niet zyn. De duitsche vorsten en de duitsche volkeren zyn hier in gelyke maet verantwoordelyk voor een oneindig ongeluk. Hier kan van geene partyen de spraek zyn...’ Daermede sluiten wy ons uittreksel. Wy hebben deze kwestie | |
[pagina 52]
| |
ten hoogsten ongeerne aengeraekt; maer wy moesten dit doen, want Denemark vergeet geheel en gansch zyn germanendom, en handelt hoogst ouwaerdig tegen andere duitsche broeders. Wy moesten dit doen, want wy hebben ons vroeger even zoo krachtig tegen zeker partyken van jonge en onervarene lieden in Duitschland verzet, die Vlaemland met eenen streek harer pennen meenden te kunnen duitsch doen spreken en schryven. Over het vervolg en den uitslag dezes tyds zullen wy later onzen lezeren meer zeggen. Soden, 10 September. J.F. |
|