| |
| |
| |
Mengelingen.
Spinnewieleryen. - Seker lid van het Brusselsch Letterkundig Genootschap, heeft te Antwerpen staande gehouden, dat de Broederhand gesticht was, om het vlaamsch te vernietigen. Dit is toch gruwelyk en te gelyk bykans romantiek: onse broederhand wordt er eene Judashand, wy behooren er van nu af tot hun, ‘qui veulent arracher la langue aux Flamands’ gelyk de eerwaarde heer De Foere segt; het bloed der geslagtofferde e en z kleeft reeds aan onse handen! Schrikbarend beeld! - Een ander brusselsch heerken, die ook naauwelyks synen naam voor den eersten keer gedrukt siet, feide over eenige dagen tot iemand, die van het vlaamsch soo veel weet, als myn kanarievogel: ‘In de Broederhand staat tot nu toe geen woord vlaamsch, want als men aa in plaats van ae en uu in plaats van ue en s in plaats van z schryst, dat is geen vlaamsch, dat verstaat het volk niet.’ Myn melkboer mag dien heros van het suiver vlaamsch antwoord geven. Met leed sien wy, dat ook de Gazette van Gent soo veel opsiens maakt van onse spelling; fy segt: ‘Dit nieuw letterkundig gewrocht zoude ons wonderbaer wel behagen, indien wy niet met leed zagen, dat’ (horribile dictu) ‘de schryvers van hetzelve op eene zeer uiteenloopende (?) wyze van de spelling van het gentsch taelkundig Congres afweken. Wanneer men alle dagen nieuwe veranderingen aen de aengenomen spelling toebrengt, dan zal Belgien nooit het geluk hebben’ (en wy wenschen dit uit ganscher harte) ‘van eene eigenaerdige nederlandsche’ (de Foeresche trant) ‘vlaemsche (?) spelling te bezitten. Wy hopen dat het bestuer van de Broederhand, ten einde geene babylonische verwarring (!!) in het kamp der
vlaemsche letterkundigen te brengen’ (de Foeresche trant) ‘van dit vreemd voornemen moge affien.’ Hoe groot die verwarring worden moet, daarvan hebben wy reeds een sprekend bewys. De meeste vlaamsche dagbladeren hebben het verschynen van onse Broederhand aangekondigd en spreken - en dit is eene groote aanmoediging voor ons - slechts met den grootsten lof er van; maar buiten de gazette van Gent syn er slechts een of twee, welke de verandering van spelling soo onverklaarbaar vinden. De anderen hebben deselve dus niet opgemerkt of - en wy
| |
| |
waren er fier op, den vlaamschen geest soo te sien voortgaan, - sy hebben meer op den inhoud, dan op de spelling gelet; b. v., de gentsche bladeren: den Vaderlander, den Vlaming en Mercurius, de antwerpsche Antwerpenaer, Postryder en Antwerpsch Nieuwsblad, de Gazette van Lokeren, het Thiensch blad en de Gazette van het land van Waes, welke laatste wel de verandering van spelling aanhaalt, dan echter byvoegt: ‘Doch stellen wy ons op het standpunt van den opsteller-uitgever, dan zullen wy gewaer worden, dat, ook in Holland en Duitschland willende vrienden krygen, hy aldaer niet als een vreemdeling mogt te voorschyn komen!..... (?) Mogt hy intusschen onder dat betrek op de toegevendheid der Vlamingen niet te kort schieten, en mogen zyne inzichten onder onze landgenooten over 't algemeen naer waerde geschat worden: dit is onze hartelyke wensch.’ Maar, sal nu misschien de een of de ander roepen, gy haalt daar al die kleine prulleen boerenbladjens aan; voor ons echter syn die kleinere dag- en weekbladeren geene prulle- geene boerenbladeren, maar evensooveel stemmen, die ons seggen, dat daar, waar sy verschynen, meer gesonde sin heerscht, dan in menig groot dag- en weekblad, dat hunne opstellers verheven syn boven die nietsbeduidende twisten over eenige letters; sy syn voor ons de echte vox populi; die in 't algemeen als vox dei aangeschreven staat. Buiten hun echter verhest het geachte Handelsblad van Antwerpen syne stem voor ons. Het segt in syne no148 (8 October): ‘Wy hebben deze belangwekkende uitgave ontvangen en by het lezen derzelve is ons de spelling, die er in gebruikt wordt, minder vreemd voorgekomen, dan in de
eerste aflevering;’ en sluit na ons gebruik van de s te hebben verdedigd, aldus: ‘Zy is des te meer gegrond in hare spelwyze met opzigt tot de s, daar deze letter in alle oude schriften uitsluilelyk in plaats van de z gebruikt werd en deze laatste letter eerst in latere tyden (dat is, sedert dat wy meer onder het juk van Frankryk suchtten, vooral sedert dat Desroches' systeem meer algemeen werd) meer is gebezigd geworden.’ Ook de Leidsche courant laat ons in een voor ons hoogst vleiend artikel in betrek op de spelling gansch met vrede.
Mogten sy, mogten allen onsen vryheidskreet voor de spelling herhalen, mogten, daardoor aangemoedigd, velen tot een grondig ondersoek over regt en onregt in onse spelling aangeleid worden; mogten sy, die nu soo geweldig schreeuwen over eene a en u en s, toch eindelyk overwegen, dat ons doel wel een offer van die kinderachtigheden waard is. Doch sullen sy wel niet liever onbekend in een hoeksken blyven hokken, dan dit spellingsoffer brengen? Sullen sy niet geerne huis en hof sien samenvallen, als sy maar de goddelyke ae en ue en z redden? Hopen wy van neen.
*** Het schynt dat de vleamsche beweging by sekere duitsche politische
| |
| |
vlugtelingen niet ten beste geboekt staat. Over eenige maanden schreef een uit Hongarië gevluchtte heerken in het hamburger tydschrift ‘der Telegraph’ dat het gansche vlaamsche schryverschap slechts uit eenige jonge lieden bestond, die geen verstand genoeg hadden om in 't fransch te schryven. Nu komt een Karl Heinzen op, die, door de pruissische regeering vervolgd, eene schuilplaats in Belgiën heeft gevonden, en die ons de ontvangene gastvryheid op syn fransch betaalt. De Belgen, volgens hem, ‘leven in nederlandsche materieele behagelykheid, syn door een degelyk bier gepynigd (laboriren an einem lüchligen Bier) en verheugen sich met heerlyke vleeschsoorten, soo dat de materieele masse ook by hun den geest niet overal laat doorbreken.’ (Dat is vleijend, niet waar?) Verder segt hy, dat de vlaamschgesinden uit een ‘Gemisch von politisch-oppositionnellen, von orangistischen (!) und diplomatischen (!!) Speculationen’ bestaan. Het dagblad Vlaemsch België was door de pruissische regering ondersteund! (gelyk de Broederhand, niet waar Mr. S..?) ‘Das ganze “ Vlaemschthum ” ist in wissenschaftlicher Beziehung nur ein künstliches Product eines lächerlichen Duodeznalionalismuss, und seine Sprache ist nicht (sic) Anderes, als ein holländischer Dialect (sancta simplicitas!), woraus mit aller Gewalt ein paar phantasirende Patrioten (risum teneatis amici!) das Vehikel einer neuen Nationalität schaffen wollen, nachdem ihn die politischen Gestaltungen von seinem holländischen Stamm abgerissen haben.’ (!!) - Vindt men daar niet denselfden onsin als die van Jules Janin is, deselfde
oppervlakkigheid als die van Al. Dumas?
Laten wy het toch met eenige troost seggen; dergelyke schryvers syn in Duitschland een seldsaam verschynsel, en wy kunnen hun in de volgende aslevering andere en wigtigere getuigenissen tegenstellen.
*** Eene der laatste afleveringen van het Vaderland bragt ons eene vertaling van Schillers ‘Lied von der Glocke’ door den heer Brouwenaer, wiens even soo getrouwe als schoone overzetting van het gedicht ‘An die flämischen Dichter’ wy onlangs mededeelden. Ook ‘die arme Seele’ door hem vertaald, sullen wy weldra onsen leseren aanbieden. Onse toekomende aflevering sal een verslag over het klokkenlied bevatten. Wy moedigen den heer Brouwenaar ten sterkste aan, met yver op synen weg voort te gaan en sturen hem, in dit betrek, Göthe's woorden toe: Noch viel Verdienst ist übrig, hab es nur, die Welt wird's anerkennen.
*** Men waarschouwt ons, dat er weldra een fel artikel over ons sal verschynen. Door dit artikel sal het bewesen worden, dat de spelling der Broederhand sinneloos moet syn, dewyl - haar hoofdopsteller een geboren Hoogduitscher is, en twee Walen onder syne medewerkers heeft. Te gelyk sal men verscheiden drukfauten en germanismen aanhalen, om te toonen, dat de Broederhand in 't geheel niets weerd is. Bravo, soo sien wy het geerne.
| |
| |
*** In de laatste reisbrieven der Engelanders leest men veel over het onaangename van den eeuwigen tabaksrook in Duitschland. Soo vertelt een britische correspondent, dat de eerste magistraatspersoon van Bonn gedurende den stoet by het Beethovensfeest eene pyp in den mond had, soo lang en soo dik, als de magistraal self (!). Dit klinkt teenemaal op syn fransch.
*** Onder de fransche correspondenten, welke naar Bonn gekomen waren, om over het Beethovensfeest berichten voor de parysche dagbladeren te schryven, wes was er niet een, die hoogduitsch verstond of sprak. En toch hebben sy allen soo oneindig veel over duitsche toestanden verteld. Men moet het bekennen, die heeren kunnen meer dan wy, eenvoudige, gewoonelyke menschen.
*** Sekere heer J.Z., lid eener nederlandsche of selfs misschien vlaamsche taal- en letterkundige maatschappy, gelyk hy bekent, segt in no 92 van het Magazin für die Literatur des Auslandes: ‘Auf die flämische Sprachbewegung felbst können wir hier nicht des Breiteren eingehen, wir müssen aber bemerken, dass wir bei aller Theilnahme für dieselbe und obgleich wir ihr einen ausgedehnten Erfolg von Herzen wünschen, dennoch bei weitem weniger von ihr erwarten, als die Frau Verfafserin.’ (Mevr. von Pl. in hare Reiseerinnerungen.) Wie die heer J.Z. is, weten wy niet, soo veel echter is seker, dat men in Duitschland weinig er om geeft, wat hy van de Vlamingen verwacht. Dat hy sich niet verder over de vlaamsche beweging uitspreekt, is begrypelyk; misschien weet hy er soo veel van, als Jules Janin van Antwerpen, waar men volgens hem de see sien en bewonderen kan, of als seker ander fransch écrivaintje van Keulen, waar de monniken en bedelaars met dosynen langs de straten loopen.
*** Wy vinden sedert eenigen tyd, dat men de namen der straten te Brussel niet meer, gelyk vroeger, in 't fransch en in het vlaamsch op de straathoeken set, maar alleenlyk in't fransch en dit nog in hemelschreeuwende vertalingen. Het een derde franschsprekenden der hoofdstad geldt dus meer, dan de twee derden vlaamsprekenden? Wy versoeken den Spectateur de la Senne, op dit schandelyk misbruik opmerksaam te syn en by de ambachten aan te dringen, op dat dese medewerken, om de sledelyke regeering tot het afschaffen van hetselve te bewegen.
*** Wy syn gelukkig genoeg, om hier onsen leseren eene proeve van brusselsch fransch te geven:
‘Kermesse de porcs à 1'établissement de...... grand bail pour le publique. On y trouvera plusieurs morceaux du porc rotti a 52 centimes la porcion, L'orchestre sera pourvu de 20 bon musichiens, la salle sera garni en bangale, paré avec toile et parcalle et éclairé extraordinaire; on commencera à danser à 6 et à manger à 7 heures.’
Sal men by het lesen van sulke Swyneryen lachen of weenen?
| |
| |
*** Het Merseburger Amtsblad bragt, eenige maanden geleden, de naricht dat de leerlingen der tweede klasse der gymnasien slechts een jaar als soldaten moesten dienen; die naricht wierd door eenen correspondent uit Schulpsorta aan een ander duilsch dagblad geschreven. Een parysch journal vertaalde se, maakte daarby uit de pruissische stad Schulpsorta de Hooge Poort en vertelde, dat, van nu af aan, de turksche Secundaners vry van alle militaire diensten waren.
*** Men schryft ons uit Groningen:
..... ‘Zoo even ontvang ik Lebrocquy's, “Analogies linguisliques,” waar ik chap. VIII lees: “Des rapports du frison avec l'anglais et le flamand.” Dit is voor ons een verblijdend teeken, alhoewel de schrijver het friesch niet gansch naauwkeurig schijnt te kennen en ons groot onrecht doet, door op pag. 343 le zeggen: “l'ancienne langue des Frisons tend donc à disparaître “entièrement, même du pays, qui a continué à porler son nom” “le frison s'est maintenu moins corrompu qu'aillenrs à Heligoland... et à l'ile de Sylt.” Ik zou den (voorzeker onparlijdigen) schrijver zijne dwaling, die zonder twijfel is voortgesproten uit onbekendheid met de tegenwoordige taal in ons vaderland, geerne onder het oog brengen en mijn gevoelen, dat de taal, die wij dagelyks buiten de steden hooren en waarin noch steeds geschriften uitkomen, nader aan het oudfriesch en dus zuiverder is, dan die, welke men spreekt op Heligoland en Sylt. Wilt ge deze regelen in uwe Broederhand opnemen, dan doe het, zoo gij meent, dat het den vereerden schryver niet kwetsen zal, deze dwaling te zien aangewezen, en dat ik, die waarlijk zijne poging van harte toejuiche, door die aanwijzing niet de muggezisters van zekere partij aanleiding zal geven, om het den schrijver bits voor de voeten te werpen.’
Wy hopen noch het eene, noch het andere; eene dergelyke dwaling is soo veel le meer te verontschuldigen, daar wy-met diepen smart moeten wy het bekennen - in 't algemeen noch soo weinig weten over den toestand van den friesschen taaltak. Daarom is het seer verheugend voor ons, weldra onsen leseren eenige verhandelingen daarover te kunnen mededeelen.
*** Niet alleen Belgien heeft synen De Grave. Nadat vroeger reeds een slavische geleerde bewesen had, dat de gedichten van Homerus oorspronkelyk in 't slaafsch opgesteld waren, komt nu een magjaarsche enthusiast en verklaart ons gansch duidelyk, (‘fonneklaar’ foude Behaegel seggen,) hoe de tocht der Argonauten een poolsche nationaltocht, Alexander de Groote een koning van echt magiaarschen oorsprong en Troja de hoofdstad van eenen hongaarschen koning was. Tegelyk hooren wy uit Hongariën nog, dat God de Heer in 't paradys met Adam magjaarsch heeft gesproken en dat Jesus Christus van geboorte een Jazyge was. Wie sullen wy nu gelooven? Voor
| |
| |
honderd jaren bewees men ons, dat God Adam de gothische letters had leeren schryven en gothisch met hem had gesproken; (en dit is ook gansch oogenschynlyk, want gothisch kan toch slechts van God afgeleid worden). Soude niet een fransche geleerde het willen bewysen, dat beide de ‘langue universelle,’ de ‘langue du monde, de la civilisation,’ gesproken hebben? Dit ware nog wel het waarschynelykste van al.
*** Terwyl sekere franschgesinde Duitschers onse taal en letterkunde misachten, sien wy met vergenoegen dat echte vaderlandsche stambroeders van Overrhyn er de weerde en verdiensten van erkennen. In eenen bries door den heer Dr Firmenich, den kundigen versamelaar der Germaniëns Völkerstimmen, aan eenen antwerpschen letterkundigen toegestuurd, lesen wy de volgende regels:
‘Unser Freund De Laet hat in seiner Antwort an die Revue nationale eure Sache geistvoll behandelt. De Laet schreibt einen meisterhaften Styl, der mich in betreff der Fügsamkeit der flämischen Sprache zur Behandlung von höheren Fragen in Erstaunen gesetzt hat. In Bezug auf Sprache ist diese Schrift unseres lieben Freundes classisch zu nennen. Unverkennbar weht der hochdeutsche Sprachgenius in dieser Schrift, die als ein schlagender Beweis gelten kann, welcher Ausbildung die flämische Sprache fähig ist, wenn sie mit ihrer leiblichen Schwester, der hochdeutschen, zu höherer Vervollkomnung Hand in Hand geht.’
|
|